apo·theek (de ~ (v.), -theken)
1 werkruimte en winkel waar geneesmiddelen worden bereid en verkocht 2 verzameling van geneesmiddelen
De baas van het Brussels stadsonderwijs mag dan al nederlandsonkundig zijn, de apothekers (kleine zelfstandigen) hebben zich massaal ingeschreven voor taalbaden met specifieke vakkennis. Kijk, dit vind ik nu eens sympathiek! Volgende keer kunnen we gewoon plakkerkens gaan kopen zonder de nodige specifieke linguistieke voorbereiding in aanloop van het apothekersbezoek.
Driewerf hoera, dat al die apothekers mogen slagen 😉 !
Foto: Hector Milla