Ondertussen staat op de kleine ring van Brussel aan elk stoplicht iemand om mijn geld te vragen. Het worden bijna geen mensen meer, maar een ongemak. Ik betrap mezelf op achteloosheid als iemand voor de vierde keer aan mijn raam komt staan en ik hem zonder aan te kijken wegwuif. Het is niet dat hij mij irriteerde, ik was het gewoon geworden om nee te zeggen. Ik was me daarnevens druk aan het bekommeren over dingen op de radio, waardoor ik niet meer zag dat er iemand aan het raam stond die hulp nodig had. Ik vertel dit zonder een mening over te dragen. Ik beschrijf alleen maar hoe het was.

Zo kwam ik bijvoorbeeld ook gisteren een bang kunstenaartje tegen dat op de trappen van het Beursgebouw zat te huilen.
“Wat snikt er?” zei ik toen ik hem over de rug begon te wrijven. Hij piepte: “In de cultuursector wil niemand meer de meningen horen van witte mannen.” Hij snikte en schopte tegen iets dat leek op een vioolkist. “En ik heb dan nog zoveel meningen,” vervolgde hij.
“Ach,” zei ik. “Misschien is dat wel beter. Ik zeg vaak dingen die dom zijn, waarvan het beter is dat niemand ze ooit hoort. Misschien zijn meningen wat overschat. Ik wil, als ik er zo over nadenk, zo weinig mogelijk een mening hebben. Misschien is het wel handig om zo weinig mogelijk een mening te hebben. In deze tijden hebben we minder nood aan waarheid die verdeelt, dan aan harmonie die ons samenbrengt.”
Ik voelde me al veel beter toen ik dit tegen hem had gezegd, maar het kunstenaartje ging door met huilen. Hij klikte zijn kleine koffertje open en haalde er de kleinste viool uit die ik ooit had gezien – of toch een van de kleinste. Ik ben ondertussen al op veel plaatsen geweest. Hij paste net tussen zijn duim en wijsvinger.
Het was een aandoenlijk gezicht, maar ik wist niet goed hoe ik moest reageren. Ik stond even te twijfelen of ik moest blijven of vertrekken.
“Dit lied heet… Het Verdriet Van Een Man Die Niet Kan Volgen,” had hij waarschijnlijk door zijn tranen heen gezegd. Maar toen hij opkeek, was ik al verdwenen. Mijn hoofd stond vandaag niet naar lange gesprekken en bovendien was ik bang dat ook hij geld aan mij zou gaan vragen.
In de namiddag van diezelfde dag had ik zin in een Bockwurst gekregen, omdat ik in een oude, losse jogging bij het opruimen van mijn appartement een kassabon had teruggevonden van een Duits tankstation, alwaar ik een Bockwurst mit Brötchen had besteld. Ik zocht het tankstation op en het bleek 344 kilometer oostwaarts van mij te liggen. Ik had niets anders gepland die dag. Dus ik ben vertrokken.
Iemand die mij nauwlettend in de gaten heeft gehouden – zij het mijn muziek, schilderkunst, schrijven, of mijn aanwezigheid op social media – weet dat ik een kenner ben van tankstations. En hoewel Breakpoint in Rotselaar, met alle rundskroketten van dien, mijn voorkeur wegdraagt, had ik vandaag zin in iets exotisch. Verder dan het eerste stoplicht ben ik niet gekomen. Ik maakte rechtsomkeer.