Categorieën
Faits divers Mobiliteit

Het kost niet veel

Een verwarde haardos, een verwarde tong, dikke laarzen, een dikke jas en een blik Jupiler van een halve liter in zijn hand. Deze man stapt op in Brussel-Zuid en kijkt vriendelijk de treincoupé rond. Hij ziet eruit alsof hij een gesprek wil, alsof hij weet wat hij wil vertellen. Hij neemt plaats naast een andere man. De andere man is afwezig, bezig, op zijn draagbare computer, op zijn draagbaar werk. Hij is eerder net gekleed. Gereserveerd.

Ik heb mijn mp3-speler aanstaan. Ik doe dat niet vaak, maar na een dag werken, doet muziek mij altijd deugd. Sommige plekken nodigen mij daartoe ook uit. Stations, treinen, metro’s, doorgangsplaatsen, ik kan er zo lekker gewoon passeren en alles laten passeren. Je hoeft nergens aandacht aan te schenken. Je kan een moment van rust maken, om de werkdag achter te laten, of die nu goed of slecht was. De twee mannen intrigeren mij. Ik zet mijn muziek af, het moment wint en ik luister naar wat er zich in de trein afspeelt.

De man met de dikke laarzen zit intussen recht tegenover de andere man. Alsof die ander hem gevraagd heeft om aan de overkant te gaan zitten. Omdat hij de geur van drank, van vermoeidheid en van een vrijdagavond onuitstaanbaar vindt. Intussen heeft de gereserveerde man ook zijn draagbare computer weggestopt. Al is het niet om te praten met de gelaarsde man, maar om uit het raam te kijken, weg van zijn overbuur. Hij doet overigens hard zijn best om te doen alsof hij dat uitermate belangrijk vindt, of nodig heeft.

De man met de verwarde haardos houdt met zijn ene hand twee zakken vast. In één daarvan zit een meloen. In de andere hand houdt hij zijn halve liter. Hij geniet er duidelijk van, na een lange, harde werkdag, denk ik. Hij stelt de andere man allerlei vragen. “Past kaneel bij gebakken appelen en merguez? Of zou ik beter een andere specerij aan het gerecht toevoegen?” De andere man geeft geen kik. Heeft hij geen culinair advies, voelt hij zich gegeneerd of wil hij liever niet praten? Hij blijft in elk geval star uit het raam staren.

De trein zucht plots en de zak met de meloen valt en rolt ver naar voren. De eigenaar zet zijn biertje op de zetel, lacht lief, geamuseerd, zelfs vertederd en hurkt neer om de meloen op te rapen. “Ik heb hem terug. Ik moet uitstappen in Buizingen. En u?” vraagt hij. “In Lot”, antwoordt de andere man kort. We passeren Vorst-Zuid, een halte waar ’s avonds vooral arbeiders met dikke laarzen en dikke jassen opstappen. De man met de meloen wijst naar de fabriek van Audi die daar gelegen is. “Fabriek”, zegt hij. Hij lijkt even ver weg in gedachten verzonken, naar een ander land, zo ver, en hij houdt zijn blik op dat gebouw gericht tot het industrieterrein uit het zicht verdwijnt. “En nu ga ik naar huis, naar mijn vrouw. Ik heb zo’n lieve vrouw…”. Hij zegt het zo zacht, zo gemeend, dat ik bijna kan voelen welke tederheid er tussen hem en zijn vrouw plaatsvindt.

We komen aan in Lot. “Bedankt voor het gesprekje en een goede avond nog”, zegt de gelaarsde man en hij heft zijn biertje op. De nette man kijkt niet om en maakt dat hij weg is. Het kost nochtans niets, een ‘goeiedag’.

Als we de volgende halte naderen, Buizingen, merk ik dat de zak met de meloen opnieuw verdwenen is. We kijken allebei rond. “Het kan geen kwaad, het kost niet veel, een meloen”, zegt hij. Ik bedenk me dat de man weet waarvoor hij elke dag gaat werken, in zijn dikke jas en dikke laarzen. Hij werkt om zich het leven te kunnen veroorloven. Hij werkt om naast het werk zijn leven te kunnen leiden. Om zijn vrouw af en toe eens uit eten te kunnen vragen, om haar te verrassen met een boeket bloemen, of met een uniek stuk fruit.

Ik sta op en vraag aan de achterste banken of niemand een meloen heeft gezien. Hoewel ik de context ken, klinkt de vraag toch geestig. Iemand wijst naar de grond wat verder op. Daar ligt het zakje. Ik raap het op en zoek de man. Hij staat al aan de deur om uit te stappen en knoopt zijn dikke jas zorgvuldig toe. Het wordt herfst, het wordt wat frisser en het wordt vroeg donker. Hij kijkt verrast op. “Nog een lieve vrouw”, zegt hij. Ik moet lachen, geamuseerd, vertederd zelfs.

Share

Door Jill

Dichter-woordkunstenaar. Dertiger. Reisde al van kleins af aan mee met haar vader naar de grote hoofdstad om verse basilicum te halen achter de Vismarkt, vlees aan de Abattoir, champignons bij Champigros, garnalen bij Mer du Nord en leerde zo de stad en de binnenwegjes kennen. De puzzel viel voor haar in elkaar toen ze vanboven op Parking 58 het zicht zag en toen snapte ze het: "Deze stad is ongelooflijk. Ik wil schrijven over alles wat ik zie." Hoe ze bij BrusselBlogt terechtkwam, als "een flamingo tussen vreemde vogels" vertelt ze in deze bijdrage. Ze heeft haar eigen blog: www.verhaalgemaak.wordpress.com.