Categorieën
Pellicule & papier Podium

Half-en-half

Brussel was tussen pakweg 1850 en 1914 een laboratorium en een vrijhaven voor Europese avant-gardekunstenaars en progressieve intellectuelen. In zijn doorwrochte boek De eeuw van Brussel brengt Eric Min, cultuurredacteur bij De Morgen en biograaf van James Ensor en Rik Wouters, de bruisende stad opnieuw tot leven.

 

Als het in Parijs regent…

De Franse intelligentsia zoekt in de negentiende eeuw massaal haar heil in de hoofdstad van het jonge koninkrijk met de liberale grondwet. Na de revolutie van 1848 en de staatsgreep van keizer Napoleon III in 1851 ontvluchten linkse republikeinen Parijs. Twintig jaar laten zaaien de Frans-Duitse oorlog en de bloedige onderdrukking van de Commune opnieuw paniek. De bannelingen scholen vooral samen in Sint-Gillis en Elsene.

Victor Hugo publiceert zijn sociale roman Les Misérables in 1862 in Brussel bij de uitgevers Lacroix & Verboeckhoven. Zijn officiële maîtresse is de actrice Juliette Drouette, maar de grote volksschrijver frequenteert tot op hoge leeftijd prostituees en houdt een cryptische “boekhouding van het verlangen” bij. Charles Baudelaire zwalpt in dezelfde periode door de Zennestad, verteerd door syfilis en beroerd door “de vleugelslag van de krankzinnigheid”. Hij zal in zijn haatpamflet Pauvre Belgique afrekenen met de domheid en brutaliteit van zijn gastland. Tien jaar later, in 1873, vindt het fameuze schietincident plaats tussen Paul Verlaine en zijn jonge minnaar Arthur Rimbaud. Het is het orgelpunt van een “gitzwarte orgie van drank en zinnelijkheid”, die onder meer een gezamenlijk sonnet van de reet oplevert.

Kunstpausen en logebroeders

Ook in de beeldende kunsten is Brussel een begrip. De eerste solotentoonstelling van Auguste Rodin, dertig jaar terug nog een anonieme medewerker aan de sculpturen van de Beurs, heeft plaats in 1899 in het Maison d’Art. Dat is de verdienste van Edmond Picard, een schatrijke advocaat en politicus, maar ook oprichter van het invloedrijke tijdschrift L’art moderne en alomtegenwoordige kunstpaus. Een andere spin in het web van het culturele leven in Brussel is Octave Maus, secretaris van de eclectische avant-gardekring Les XX. Belgische kunstenaars als James Ensor, Fernand Khnopff, Théo Van Rysselberghe en oudgediende Félicien Rops exposeren tijdens drukbezochte salons. Maar de hele Europese avant-garde tekent present. Toulouse-Lautrec wordt er op handen gedragen voor Parijs er erg in heeft en Van Gogh verkoopt er zowaar een schilderij: De rode wijngaard.

In de architectuur begint de zegetocht van de art nouveau ofte de Brusselse zweepslagstijl. De georganiseerde vrijzinnigheid stimuleert de onweerstaanbare opgang van Victor Horta, zelf een eminent logebroeder. Het luxueuze Hôtel Tassel uit 1893 is zijn meesterproef. In 1902 wordt zijn – intussen afgebroken – Volkshuis in gebruik genomen. De stijl verspreidt zich in die jaren als een lopend vuurtje over de metropolen van het oude Europa. Horta ziet met lede ogen toe hoe zijn aartsrivaal Henry Van de Velde zich omturnt van schilder tot ontwerper-architect en een briljante internationale carrière uitbouwt. Hij zal hem zijn hele leven lang blijven wantrouwen als dilettant en opportunist.

Utopische experimenten

Progressieve intellectuelen vallen op de drempel van de twintigste eeuw voor de sirenezang van de anarchie. Hun rode boekje is De verovering van het brood van Kropotkin. Elisée Réclus, een vermaard sociaal geograaf en links-utopisch theoreticus, vestigt zich in 1894 in Brussel en ijvert voor een bevrijding van de geest, waartoe de wereldtaal Esperanto, naturisme, vegetarisme en  atheïsme kunnen bijdragen. Hij geeft les aan de nieuw opgerichte Universitée Nouvelle, die vooral Oost-Europese studenten aantrekt.

Terwijl Belgische socialisten betogen voor de invoering van het algemeen stemrecht, het begin van een stapsgewijze hervorming van de staat, brengen bommenwerpers de theorie van de omverwerping van de maatschappij in de praktijk. De Italiaanse anarchist Gennaro Rubino pleegt in 1902 een stuntelige aanslag op koning Leopold II en krijgt daarvoor levenslang. In Stokkel wordt in 1906 een socialistische commune opgericht. De bewoners leven van wat ze zelf telen, persoonlijk bezit en hiërarchie zijn uit den boze, ze beoefenen de vrije liefde. Het lijken wel hippies avant la lettre. Maar het spook van de armoede waart voortdurend door de boerderij en na een gedwongen verhuis naar Bosvoorde lopen de spanningen in de kleine groep hoog op, zodat het experiment een stille dood sterft.

Champagne en witte wijn

Eric Min biedt een spannende inkijk in het Brussel van de belle époque. Hij is een belezen gids die met veel esprit en panache vertelt. Anachronistische  vergelijkingen gaat hij niet uit de weg. Zo is Octave Maus de Jan Hoet van zijn tijd. Vergeten figuren zoals Réclus en Picard brengt hij terecht voor het voetlicht. Het boek toont ook mooi hoe klein de Brusselse scene is, want de protagonisten keren voortdurend terug in de tien hoofdstukken. De prachtige uitgave, rijkelijk geïllustreerd met foto’s, verdient een extra pluim.

Toch is De eeuw van Brussel geen overtuigend meesterwerk. Daarvoor verliest Min zich te veel in zijn passie voor de petites histoires en het pikante detail, in casu de buitenechtelijke escapades van zijn hoofdfiguren. De kunstwerken waaraan ze hun roem danken, krijgen daardoor niet altijd de aandacht die ze verdienen. Het boek stimuleert je te weinig om zelf op ontdekking te gaan. Zijn kleurrijke, barokke stijl vervalt geregeld in gezwollen beeldspraak, wat het lezen tot een opgave maakt. Auteurs schrijven elkaar geen brieven, nee, “als een spoor van papier slingeren de brieven zich tussen de huizen door.” Zo blijft het boek ondanks de onmiskenbare verdiensten half-en-half. Zoals het sprankelende aperitief waarmee Min Brussel vergelijkt.

De eeuw van Brussel. Biografie van een stad 1850-1914 van Eric Min verscheen in 2013 bij De Bezige Bij Antwerpen.

Share

Door Tom

Nieuwe Brusselaar met een passie voor taal, cultuur en journalistiek. Geboren in Sint-Niklaas. Studeerde Germaanse talen in Gent en woonde na zijn studie zes jaar in Berlijn. Houdt zich bezig met beleid en communicatie binnen de Vlaamse overheid en is journalist in bijberoep.