In metrostation Louiza spreekt een zeventiger me aan. Enfin, aanspreken is veel gezegd. Hij roept “Chaussée de Louvain”. In het ijle, tegen niemand in het bijzonder. Ik passeer toevallig op het juiste moment. Ik stop. En ik luister.
©MRBC-DMS, www.irismonument.be
Of ik weet waar de Chaussée de Louvain is. “Ja,” zeg ik, “dat weet ik. Maar het is niet vlakbij. Waar moet u zijn?” Aarzeling. Stilte. “Heeft u misschien een huisnummer?”, vraag ik hem. Stilte. “Waar moet u zijn?”, vraag ik opnieuw. “L’église”, volgt uiteindelijk aarzelend het antwoord. “Une église catholique?”, vraag ik voor alle zekerheid. Want je hebt natuurlijk ook orthodoxe en protestantse kerken. “Oui, oui, catholique”, zegt hij enigszins verbaasd, alsof de multiculturaliteit van Brussel aan hem is voorbijgegaan.
Ondertussen ben ik druk in de weer met mijn smartphone om op de Leuvensesteenweg (die toch door vijf gemeenten van het Brussels gewest loopt) een katholieke kerk te vinden. Ik vind de Église Saint-Josse in de gelijknamige gemeente Sint-Joost-ten-Node, niet zo ver van metrostation Madou. “Is dat de kerk die u zoekt?”, vraag ik hem. Twijfel. “Kunt u iemand bellen die weet waar u moet zijn?”
Hij geeft me zijn gsm. “Emelia, mijn dochter, bel haar maar.” In het telefoonboek van zijn mobieltje zoek ik het nummer van zijn dochter. Ik bel. “Uw vader heeft mij aangesproken, hij zoekt een kerk op de Leuvensesteenweg. Hij lijkt wat in de war te zijn”, vat ik het verhaal kort samen. “Ja,” zegt ze, “dat is bij metrostation Madou, dat weet hij toch.” Ik antwoord haar dat ik hem dat al had uitgelegd, maar dat hij zich in metrostation Louiza bevond en dat hij wat in de war leek. Ze zwijgt bezorgd. Ik zeg dat ik hem op de metro richting Madou zal zetten. Emelia bedankt me en zegt dat haar zuster hem aan de uitgang van metrostation Madou zal opwachten.
Ik neem de man mee naar het perron van de metro en toon hem op het bord waar hij moet afstappen en dat het de vierde halte is. Twee keer steek ik vier vingers in de lucht om zeker te zijn dat hij het heeft begrepen. “Zal het lukken?”, vraag ik nog. “Jaja”, antwoordt hij alsof er niets is gebeurd. Ik reken op de voorzienigheid en zet mijn weg voort. Hopelijk is hij goed op zijn plaats van bestemming aangekomen.