Categorieën
Pellicule & papier People & Lifestyle Podium

Geen chroniqueur van het heden, maar van (mogelijke) toekomsten

Als iemand geboeid is door steden, is het auteur Joost Vandecasteele wel. Vandecasteele (geboren in 1979, in Brussel sinds 1997) is opgegroeid in Zwevegem op het West-Vlaamse platteland, woonde enkele jaren vlakbij het Vlaams Huis in de Drukpersstraat, om uiteindelijk – momenteel althans – in Kuregem te belanden. Hij bracht vorig jaar zijn meest recente boek Jungle uit, dat zich – net zoals zijn eerdere boeken Opnieuw en opnieuw en opnieuw (2010) en Massa (2012) – afspeelt in de toekomst. En wat voor toekomst!

In Vandecasteeles boeken komen diverse thema’s samen zoals de overheersing door media en technologie en internet, privacy, verzet, ontmenselijking, geopolitiek, schijn en zijn, de maakbaarheid van de maatschappij, de stad en de mens. Telkens met verscheidene metropolen en megapolen als meer dan licht gestoorde setting of figurant: personages verplaatsen zich vlotjes tussen Brussel, Madrid, New York, Astana, Tokio, Singapore, Hongkong,  Bonn en Los Angeles.

Jungle wordt in recensies het vaakst omschreven als een dystopisch toekomstbeeld, en dat in het jaar waar de 500ste verjaardag van Thomas Mores Utopia (1516)  aanleiding geeft tot allerlei vieringen, lezingen en tentoonstellingen.

Met andere woorden, geen literaire focus op het verleden, maar wel op de toekomst. Niet onlogisch dus om de zelfverklaarde ‘science fiction (scifi) geek’ en ‘geografisch transseksueel’ Joost Vandecasteele aan de tand te voelen over zijn fascinatie voor en fantasie over steden.

Vanwaar je fascinatie voor steden, Joost?

Ik heb me in het verleden al wel eens een geografisch transseksueel genoemd. Ik bedoelde daarmee dat ik me op de andere plaats geboren voelde dan waar ik eigenlijk thuis hoorde. Dat is geen waardeoordeel, wat men vaak ten onrechte denkt. Niet iedereen is gemaakt om in de stad te wonen, hoor je vaak. Maar dan is het omgekeerde ook waar: niet iedereen is gemaakt om  buiten de stad, op het platteland te wonen.

Vooral tijdens mijn puberteit voelde ik in het dorp waar ik opgroeide: dit is niks voor mij. Het is te weinig, er moet meer zijn. Zeker omdat ik een enorme  fan was en nog steeds ben van science fiction zoals Blade Runner (1982), van manga en anime, van comic books zoals Transmetropolitan. Als dat je fantasiewereld is, komt Brussel het dichtste in de buurt als leefwereld.

Ik herinner me dat ik als 18-jarige aankwam in Brussel en de metro nam. Er waren toen nog geen poortjes, en ik las ‘voorbij de rode lijn bent u in de gecontroleerde zone’. Alsof alles buiten die lijn een niet-gecontroleerde zone was. Fascinerend!

Die ervaring van totale verwondering herinner ik me nog steeds. En vanuit mijn referentiepunten – het dorp waar ik opgroeide – biedt Brussel mij nog steeds die verwondering. Ik heb het gevoel in Brussel en in andere steden dat er meer zaken en werelden voor mij verborgen blijven. Maar die verwondering is er ook in slechte zin, hoor. Ik ben niet naïef: in Brussel aanvaarden we nog steeds zaken die elders onaanvaardbaar zouden zijn.

Kortom, Brussel was een logisch gevolg op mijn sci-fi-fascinatie en blijft het een bron van inspiratie. Mijn fascinatie voor Brussel is uiteindelijk een fascinatie voor andere steden geworden en ik reis vaak naar andere steden, zoals Hongkong, Los Angeles, Tokio, enz.“

En hoe begeef jij je door de stad? Als een observator, een participant, een belangstellende die vragen stelt?

Ik zie me eerder als een observator.  Ik word niet graag lastig gevallen dus ik val anderen ook niet lastig. En bovendien: interageren betekent dat je verandert wat je wil observeren. Ik ben gefascineerd door wat ik zie en dan begint mijn verbeelding al te werken. Ik probeer wel op vreemde plaatsen binnen te geraken, maar vaak is de realiteit minder prikkelend dan mijn fantasie. Ik ben geen chroniqueur van het heden, ik ben een chroniqueur van wat zal of kan gebeuren. De toekomst is pas begonnen. Sommigen zijn experts in het verleden,  ik ben dan weer gefascineerd door de geschiedenis van later, door wat nog kan gebeuren, en wat zelfs nog maakbaar is.”

Je boeken zijn inderdaad futuristisch, maar je koppelt die toekomstbeelden aan veel aandacht voor verval, daklozen, roesmiddelen – marginaliteit, kortom – en een onzichtbare of ongrijpbare onderklasse. Hebben uw Brusselse ervaringen dat verval toegevoegd aan uw bestaande scifi verbeelding?

Ten dele wel. Brussel is geen cyperpunk-utopie, de stad is niet zo visionair of gericht naar de toekomst als sommige Brusselaars of Brusselse politici zelf lijken te denken. Zoveel krediet wil ik Brussel niet geven. Maar ik schrijf ook over de bovenklasse, zoals de expats in Massa. Want ook in die wereld geraak ik evenmin echt binnen.

“Wat ik zeker niet wil is de onderklasse romantiseren. Ik zie iets te veel in literatuur of fictie of zelfs comedy dat marginaliteit rock ‘n’ roll en spannend is: mensen in trainingspakken met Cara-pils die een authentieker leven leiden. Dat vind ik dus onzin. Anderzijds hoort bij de fascinatie die mijn schrijven drijft soms ook overrompeling, en daar horen ook de rauwe kanten en geweld bij. Ik schrijf geen sociaal realisme of heb geen politieke bedoelingen. Ik ben een pulpschrijver.”

 

“Waarom gaan mensen graag naar New York? Het is spannend. Hopelijk kan Brussel dat ooit bereiken: aantrekking doordat het spannend is.”

 

Weliswaar geen politieke bedoelingen, maar toch een boodschap. Of niet? Is er een boodschap voor mensen die met de stad bezig zijn?

“Ja, mijn boodschap is altijd: de verandering van onze wereld is net begonnen. En als ik andere steden bezoek denk ik: Brussel – en bij uitbreiding elke stad – kan elders wel ideeën oppikken. Ik verwijs soms naar Singapore in boeken en columns. Ik ben niet voor zo’n superstrenge aanpak, maar iets strenger mag wel.

Als ik de verering van de auto zie in Brussel en de mobiliteitsproblematiek, dan weet ik wel zeker: andere steden kunnen en moeten Brussel inspireren op dat vlak. Kopenhagen bijvoorbeeld. Er zijn ook voorbeelden in de verkeerde zin. Ik ben ook naar Astana geweest, de nieuwe hoofdstad van Kazachstan, waar ze dezelfde fouten maken als in Brussel: een mastodont-stad met snelwegen doorheen de stad. New York is natuurlijk ook fascinerend. Het is een stad met een identiteit die intussen al lang opgebouwd is, terwijl Brussel nog op zoek is naar zijn nieuwe identiteit.

Dit is een wat absurde plek, maar die absurditeit is eigen aan België, ook politiek. Brussel zal nooit Gent kunnen evenaren in gezelligheid of Antwerpen als winkelstad. Waarom gaan mensen graag naar New York? Er gebeurt iets, je bent er deel van iets groots, iets spannends. Hopelijk kan Brussel dat ooit bereiken: aantrekking doordat het spannend is. Nu wordt de spanning te veel bepaald door agressie, door verstikking, door wat uit de hand loopt.”

Over Brusselse identiteit gesproken. Wellicht is er wel iets Brussels dat Brusselaars bindt aan hun stad en onderscheidt van de rest van het land, maar betekent dat dat Brusselse Vlamingen en Brusselse Franstaligen wel referentiekaders delen?

“Die zijn inderdaad uiteenlopend. Ik merk bijvoorbeeld bij Brusselse Vlamingen dat het een zeer bewuste keuze is om in Brussel te komen wonen, want het is niet evident. Voor een Franstalige van buiten Brussel is het een  pragmatische en minder moeilijke keuze om dichter bij het werk te wonen bijvoorbeeld. Misschien zijn we verdraagzamer voor de fouten van Brussel, zelfs te verdraagzaam, als gevolg van die zogenaamde bewuste keuze.

Vlamingen zijn een kleine minderheid in Brussel, met de voor- en nadelen van dien. Het houdt ons bescheiden. Ik kan elke dag op tv komen en toch verandert het niks als ik hier op straat rondloop. En toch is het nog steeds de Vlaamse hoofdstad.”

En hoe zit dat met migranten, die overigens vaak écht van het platteland komen?

“Die komen in Brussel terecht omdat ze hier een netwerk hebben of hopen te vinden. Onderschat niet hoeveel gemeenschappen er zijn in Brussel, die in zekere zin functioneren als dorpen! De stad is voor hen de basis om vooruit te gaan in het leven: als je vooruit wil en een beter leven wil, vooral voor je kinderen, dan moet je naar een stad. Maar dat neemt niet weg dat het voor mensen uit pakweg Somalische of Afghaanse dorpen natuurlijk een immense en zeer heftige aanpassing is.”

 

“Als Vlamingen buiten Brussel het zo belangrijk vinden dat dit hun hoofdstad is, kom hier dan wonen!”

 

Je had het over Brussel als Vlaamse hoofdstad. Is dat belangrijk?

“Zeker wel. Alles moet hier officieel in twee talen, en al lukt het niet altijd, dat is toch wel essentieel voor deze stad. En misschien wil ik dat niet altijd toegeven maar ik snap heel goed het Vlaamse verzet van vroeger en ben er ook door gevormd. Mijn ouders hebben mij en mijn broer bewust een Vlaamse naam gegeven uit verzet tegen een francofone tak in de familie. Die noemden mij en mijn broer petit Jean en petit petit Jean omdat mijn vader Jean heette en omdat ze weigerden Nederlands te praten.

Vroeger zou ik het flamingantisme helemaal omhelsd hebben. Dat dit de Vlaamse hoofdstad is vind ik dus wel belangrijk. En vaak vind ik het ook jammer dat we met zo weinig zijn. Als Vlamingen buiten Brussel het zo belangrijk vinden dat dit hun hoofdstad is, kom hier dan wonen!”

Je boeken zijn heel Brussels. Zijn er plannen om te vertalen naar het Frans?

“De Franse literaire cultuur staat heel ver van wat ik schrijf. Ik sta dichter bij de Engelstalige cultuur, zeker inzake science fiction. Franse cultuur gaat nog uit van romantische en verheven denkbeelden en theater. Ik voel weinig culturele verbondenheid. Anderzijds is er wel internationale interesse voor Brussel, maar dat heeft vooral te maken met het louter grootstedelijke en niet omdat de stad ook Franstalig is.”

Als ik uw boeken lees, hebben technologie en de stad wel iets gemeen: de mens wordt ontmenselijkt. Personages missen enkele normale menselijke eigenschappen. Alsof de stad een dynamiek heeft waar de mens zelfs niet meer in past.

“De mens is niet zelf verantwoordelijk voor vooruitgang. De vooruitgang heeft zijn eigen dynamiek en wij passen ons aan. Al blijkt uit mijn boeken ook dat die vooruitgang vooral elders plaats vindt: buiten Europa, dat een oud continent is.

Ik interpreteer mijn personages niet per se als ontmenselijkt. Wel als individuen die zich aanpassen aan allerlei evoluties, die besmet door en overgeleverd zijn aan die veranderingen. Concreet voorbeeld: onze generatie is met de televisie. Misschien heeft het trouwens daarmee te maken dat ik zo vaak een toeschouwer ben. Momenteel zijn jongeren daarentegen interactie gewoon door het internet: ze veranderen een realiteit, weliswaar de virtuele realiteit.”

In je boeken gaan verstedelijking en technologie hand in hand. Je zou ook kunnen denken dat technologie, zoals internet en e-commerce, er net voor zorgt dat de voordelen van de stad – diensten en ervaringen – net minder groot wordt.

“Wat de stad altijd zal kunnen aanbieden los van technologie zijn de onverwachte dingen, de échte ervaring. Ikzelf surf heel veel, maar ik doe nog steeds meer ideeën op door buiten te komen. Technologie kan alles leveren maar mensen willen toch menselijk contact, zowel op stad als platteland. En de stad biedt dat net meer.”

Lees je zelf vooral fictieboeken over de stad, of eerder non-fictie?

 “Van Benjamin Barber heb ik wel wat gelezen, die is natuurlijk bekend met zijn visie dat het beleid in de toekomst vooral bij de burgemeesters in de steden zal liggen.  Maar meer nog houd ik van de Zuid-Afrikaanse Lauren Beukes die zowel fictie als non-fictie schrijft. Haar bekroonde boek Zoo City beschrijft Johannesburg in de toekomst. Maar het verleden van apartheid kan je nooit helemaal wegdenken. Een andere held van mij is Chuck Palahniuk, een Amerikaans satirisch romanschrijver en freelance journalist van Oekraïense afkomst. Hij is vooral bekend door zijn later verfilmde roman Fight Club.

Ik hou van input uit verschillende continenten. Je hebt nog steeds de Amerikaanse science fiction, die nog steeds gericht is op heldendom en een optimistisch vooruitgangsgeloof. Maar er zijn dus ook Afrikaanse schrijvers zoals Beukes. De Europeanen zijn veel dystopischer en defaitistischer. Ik verwijs naar Houellebecqs Soumission of mijn eigen boeken.

‘Ecology of fear’ (1999) van Mike Davis handelt over hoe vaak Los Angeles in al de setting is geweest van ondergang en verwoesting in populaire cultuur. Dat soort boeken vind ik fantastisch. Maar mijn grootste inspiratie is uiteindelijk nog steeds steden bezoeken.

Zelf heb ik nog niet zoveel non-fictie geschreven over de steden. Deze zomer heb ik voor Het Parool geschreven over Brussel, omdat de Moskou-correspondent met vakantie was. Brussel of Moskou, voor hen was dat hetzelfde. (lacht)

Over L.A. gesproken: die stad wordt, veel meer dan bv. New York of San Francisco, gezien als de typisch Amerikaanse stad.

“Wat ruimtelijke ordening betreft is het natuurlijk de ultieme ‘urban sprawl’: de stad deint maar uit en eindigt niet. Waarom zou men ook: er zijn geen grenzen. Hallucinant is dat.

L.A., daar is veel wanhoop en belachelijk veel optimisme tegelijkertijd. In Skid Row, dat is het centrum van de stad, komt de politie je waarschuwen en bijna weghalen omdat het onveilig is. Maar tegelijk is het dé plaats waar mensen heen gaan om het te maken, om ontdekt te worden. De stad is zo immens en toch denkt iedereen er ontdekt te worden. Een soort onmogelijk, ook wel typisch Amerikaans optimisme. Het is het totale tegendeel van het negativisme van Brussel. Het optimisme daar is wel ziekelijk, maar Brussel zou dat wel even kunnen gebruiken.”

 

“Openbare ruimte zou even onvoorwaardelijk en evident moeten zijn als goede wegen of veilige straten.”

 

Een laatste vraag. U hebt het ook over letterlijk geconstrueerde steden zoals het reeds vermelde Astana. In welke mate kan je een stad opbouwen of zelfs maar sturen? Met andere woorden: wat is de grens van de stadsplanner?

“Die vraag wordt te weinig gesteld. ‘Hoe stuur je een stad’, in plaats van ‘hoe dwing je iets af’? Voor mij is het bijvoorbeeld niet oké om als je een straat hebt met allemaal durumzaken, nog een zoveelste durumzaak toe te laten. Of een zoveelste gokkantoor in een straat zonder winkels die verder armoedig is. Daar zouden we met meer moeten kunnen in sturen. Je moet niet zover gaan als Singapore, waar de intussen overleden ex-premier Lee Kuan Yew ooit zei “dat als wij niet bepalen waar je woont, naast wie je woont en waar je werkt, we nooit deze welvaart konden bereiken.” Maar het mag in Brussel toch iets meer die richting uit.

Hoe rijmt u die ‘strengheid‘ met uw kritiek op de taks voor imagoverlagende zaken die in Antwerpen werd ingevoerd? 

Ik ben geïnteresseerd in hoe steden werken, hoe stadsplanning kan helpen, dus ben ik bereid na te denken over de inplanting van dat soort winkels. Maar boetes vind ik vaak een zwaktebod, ook in verkeersovertredingen trouwens. Een boete leert de zogenaamde overtreder niks bij. Daarenboven vind ik bijvoorbeeld een gokkantoor schadelijker dan een videotheek.

Maar terug naar uw vraag: specifiek voor de stadsplanner vind ik belangrijk wat Philippe Van Parijs ooit zei: “Hoe kleiner de persoonlijke ruimte wordt, hoe belangrijker de publieke ruimte.”

Onze bevolkingsaantallen groeien, dus we kunnen echt niet verder met verkaveling na verkaveling. Ik zou niet willen dat de generatie van mijn zoontje mijn generatie haat omdat we Vlaanderen helemaal volgebouwd hebben. Mensen zijn bereid klein te wonen en zonder tuin op voorwaarde dat er een aangenaam park of een leuk pleintje in de buurt is.

Wijken moeten ook gemengde functies hebben. Kijk naar de Nieuwstraat op dit moment: daar zijn enkel winkels, waardoor de straat ’s avonds behoorlijk akelig is.

Kortom, wat een stadsplanner moet doen is heel veel zorg dragen voor de openbare plek. En dus NIET absurd grote plannen maken over wat waar moet komen, focussen op de openbare ruimte die er is en kan bijkomen. Openbare ruimte zou even onvoorwaardelijk en evident moeten zijn als goede wegen of veilige straten. Als ik kijk naar het El Retiro-park van Madrid, dat is onaantastbaar en onvoorwaardelijk: daar zijn zelf geen reclameaffiches.  Dergelijke groene ruimtes vooral houden, dat is essentieel.”

Jungle kwam vorig jaar uit bij uitgeverij LebowskiMassa (2012) bij De Bezige Bij. Vandecasteele maakte in 2017 samen met regisseur Pieter Vanhees de satirische comedyreeks ‘Generatie B’ (zie de bespreking op BrusselBlogt). http://joostvandecasteele.be – Twitter: @JoostVDC

Lieven De Rouck schrijft op zijn blog Lieven Brusselt over Brussel en steden. Zijn interview met Joost Vandecasteele verscheen in het decembernummer (nr. 222) van het maandblad Meervoud.

Share