Mijn haar wordt geföhnd terwijl er een koppel binnenkomt. Jonge twintigers. Hij op het eerste gezicht iets jonger dan zij. Ze hadden een afspraak, maar het is druk en dus moeten ze even wachten.
Ik sta af te rekenen aan de comptoir als meneer aan de beurt is. Ook mevrouw veert recht. En als hij in de kappersstoel gaat zitten, komt ze naast hem staan.
« Nous en avons parlé, » zegt ze met een Pools accent tegen de kappersgast, op een toon alsof ze net over een belangrijke aankoop hebben beslist, een huis of zo. Volgt een omstandige omschrijving van hoe meneers haar dan wel moet worden gekapt. Als de kappersgast vraagt wat meneer gewoonlijk met zijn haar doet, antwoordt deze laatste schaapachtig: « Pas grand-chose ».
Als ik heb betaald en na een « bon week-end » de deur achter me dicht wil trekken, zie ik haar nog net naar het zwarte zeteltje benen waar ze haar handtas had neergezet. Ze haalt haar hand door haar lange, pikzwarte haren en trekt haar jeansvestje uit. Daaronder heeft ze een spierwit t-shirt aan, met in grote rode letters de tekst « C’est moi ».