Dag Hugo Claus! De goden zijn kwetsbaar
Zij sterven uit
Al zijn ze nog zo vruchtbaar
Wij zien het gebeuren.
Vanaf ‘De goden…’ zijn dat de eerste regels van het gedicht ‘Zeezucht’, gepubliceerd in 2003. Die regels plakken op één van de witte muren die Marc Didden heeft gebruikt voor zijn cadeau aan Claus, genaamd Con Amore. Een tentoonstelling voor Hugo Claus, van Marc Didden, in Bozar.
Wij bezoekers mogen mee aan tafel schuiven op dit banket, en we zien er ‘Mer du Nord no. 9 (deuxième tentative), 2016-18, courtesy Xavier Hufkens, hangen, een overweldigend, woest en gevaarlijk schilderwerk van Thierry De Cordier, dat op het midden van de zwarte Noordzee postvat, tussen opzwellende golven, glijdende dieptes en glinsterende schuimkoppen, onder een lood-grijs-bruine hemel.
We zien er ook Claus triomfantelijk petanque spelen op een stukje film, en we zien er de naakte mannen- en vrouwenlichamen het Palais des Beaux-Arts bezetten van mei 1968, toen de jeugd het genadeschot richtte aan de in slaap gevallen maatschappij.
Hugo Claus werd in Brugge geboren als zoon van een drukker, en zo raapte hij heel snel de appel op die zijn familieboom deed groeien: het kind Hugo speelde al met persen en inkt lang voor hij zeezuchtig werd.
Over het verdriet van België is deze tentoonstelling stil, ook al is dat de titel van Claus’ bekendste boek en min of meer meest verreikende werk. Ja, in filmfragmenten zoals dat uit ‘Het Sacrament’ zien we wel hoe mensen elkaar de duvel aandoen zoals dat past in Vlaandrens velden en kamers, maar Diddens opzet lijkt feestelijker. Een cadeau zeiden we.
Wie was Hugo Claus, dan, die man die altijd als referentie gold, die man die iedereen overklaste qua retoriek? “Ik vertel een leugenachtig verhaal”, zei hij zelf. Claus zei niet te geloven in kunst die de realiteit via objectiviteit trachtte te vatten. “Naar mijn gevoel is de Italiaan de ideale toehoorder voor de leugenaar. Daarom woon ik ook te Rome. Een Romein gelooft mij niet, maar doet alsof.”
Later eens op een dag der week
waarop de anderen
werken slapen eten paren
gaan Appel en ik eens appelen stelen
over de lijn der dagen
over het spoor der weken
de kerf de gleuf der jaren
zullen wij (na onszelf te hebben voortgeplant)
nederdalen
en daar met beklemde organen
heftig in dit land belanden
waar wij zwarte appelen
als raven in onze handen
zullen houden
en dit zal op een Maandag zijn
Hugo Claus en Karel Appel 1950, De blijde en onvoorziene week
Hugo Claus, Con Amore, 28 februari – 27 mei, BOZAR