Categorieën
Faits divers Wonen in Brussel

Werkloos

Ik moest me gaan inschrijven bij de werkloosheid. Dat was vijftien jaar geleden. De nacht voordien sliep ik slecht. Ik bewaarde nare herinneringen aan de tijd waarin ik interimjobs deed en me heel geregeld opnieuw moest gaan inschrijven bij de Brusselse Hulpkas voor Werkloosheid, beter bekend als de CAPAC. Hoewel ‘werklozen’ tegenwoordig met het meer positieve ‘werkzoekenden’ worden omschreven en de BGDA (de Brusselse VDAB) intussen de dynamische naam Actiris heeft gekregen, heeft de Brusselse uitbetalingsinstelling van de RVA in al die jaren geen naamsverandering ondergaan. Het blijft een hulpkas voor werklozen – een naam die je instant een gevoel van hulpeloosheid en hopeloosheid bezorgt.

Dit gevoel wordt versterkt door de buurt waar de HVW zich bevindt. In de Plantenstraat, waar alles grijs en niets groen is. Achter de Aarschotstraat, waar vrouwen hun lichaam moeten verkopen om aan de kost te komen. In de groezelige Noordwijk, waar vuile, verkommerde straten sterk contrasteren met steriele, anonieme, hypermoderne buildings. Wat zal het worden? De grens tussen een job als topmanager en een leven in de goot is hier bijzonder klein.

Vijftien jaar geleden kwam je de CAPAC binnen en moest je met trappen naar boven. In de trappenhal had iemand graffiti op een deur gespoten: ‘FUCK CAPAC’. Hij was er al jaren, niemand leek er aanstoot aan te nemen. Dan kwam je in een kleine ruimte met een zestal loketten. Je moest een nummertje trekken. Soms had je 96, terwijl ze nog maar aan 9 waren. Het wachten op de harde banken kon beginnen. Er stonden harde banken die voor een park bestemd waren, banken met een gietijzeren onderstel en een zitting van houten latjes die een sierlijke achterwaartse boog maakten zo net onder je schouderbladen. Je rug hield het er hooguit een half uurtje op uit.

Het wachten duurde makkelijk twee tot drie uur. Soms had je pech, en werd je niet meer voor de middagpauze behandeld. Die middagpauze duurde een uur of twee. Er zat niets op dan even de stad in te gaan en in de namiddag terug te keren. Of de volgende ochtend, want de HVW was op sommige dagen niet in de namiddag open – dat is nog steeds zo.

Als het dan eindelijk jouw beurt was, kon het zijn dat je weer pech had en een Nederlands onkundige bediende voor je kreeg. Dan kon je wachten tot er iemand vrij was die Nederlands sprak, of je beste Frans bovenhalen. Het was koud bij de CAPAC en het tochtte er erg. De bedienden zaten achter een glasplaat waar gaatjes in zaten om het geluid door te laten. Ze plaatsen voor deze gaatjes echter een stuk bruin karton omdat er anders te veel tocht door kwam. Daardoor moest je altijd roepen aan het loket, anders verstonden ze je niet. Zo kreeg je tijdens het wachten altijd delicate verhalen over ontslagen en moeilijke privé-situaties te horen. Privacy bestond er niet.

Deze herinneringen zorgden ervoor dat ik er niet echt naar uitkeek om me nog eens te gaan inschrijven bij de HVW. De reviews op het internet – want niet alleen restaurants en reisbestemmingen worden daar tegenwoordig gerecenseerd – beloofden alvast niet veel goeds. Incompetent, lange wachttijden, telefonisch onbereikbaar. Ik zag dat je tegenwoordig online een afspraak kon maken, dit leek me een goede service. Maar toen ik het probeerde, bleek de eerste vrije plaats pas over drie weken te zijn.

Mijn bezoek aan de werkloosheid zou misschien een stukje opleveren, troostte ik me. Vol goede moed vertrok ik maandagochtend. Ik stapte uit bij Rogier. De deprimerende tunnel van het Rogierplein naar de Plantenstraat was intussen een beetje gerenoveerd zonder echt een vrolijker aanblik te bieden. Een kleine Brico rechts en enkele troosteloze winkels links zorgden er voor wat licht.

Aan het eind van de tunnel zag ik een sluikstort en daarachter een rij wachtenden die tot bij de hoek van de Plantenstraat kwam. Het was kwart na acht. Om half negen zou de dienst openen. De wachtrij viel nog mee, een tiental meter lang was hij. Voor me in de rij wachtte ook een werkloos droogrek op zijn beurt.

Ik was nog net op tijd, want na mij werd de rij al snel langer en langer. De eerste mensen werden binnengelaten. Het ging traag. Ik wist niet hoe het kwam. Pas toen ik zelf naar binnen mocht, begreep ik het: meteen bij het binnenkomen gebeurde een triage. Er vormden zich twee rijen voor twee loketten. Ze vroegen waarvoor je kwam. Dan kreeg je een nummertje.

Er hing een hippe neonlamp met HVW-CAPAC in gele en groene letters. Je moest geen trappen meer op. ‘FUCK CAPAC’ was na vijftien jaar verdwenen, al had het me niet verbaasd als het er nog steeds gestaan had. De sloophamer had het weggehaald. Er was op het gelijkvloers een grote hal met daarin een soort voetbaltribune van waaruit je zicht had op de tafeltjes beneden. Daar werden de werklozen geholpen.

Ik had nummer N005 en hoopte vurig dat de N voor Nederlands stond. Hoewel: waar stonden A, B, C en D dan voor? Het was best mogelijk dat ik de vijfde Nederlandstalige vandaag was. Ik nam plaats op de betonnen tribune. Witte en groene plastic stoelen wisselden elkaar af. Ergonomisch leken ze niet, maar toch beter dan de banken van vroeger. Ik ging op een groene zitten.

De meeste mensen zaten op hun smartphone te staren en keken niet naar de match die de werklozen beneden aan de tafels met hun dossierbeheerders speelden. Twee mensen waren aan het lezen. Eén man las een boek van Michel Tournier over Robinson Crusoe. Nummer N002 werd behandeld, ik dacht dat het wel snel aan mij zou zijn. Maar het vorderde traag. Het duurde bijna een half uur eer het volgende nummer aan de beurt was.

Intussen kreeg ik per mail een jobaanbod. Dat beurde me op. Hopeloos was mijn situatie niet. Meteen nadat ik me had ingeschreven  kon ik gaan solliciteren. De tribune was intussen goed volgelopen. Er zaten meer dan honderd mensen, mannen waren duidelijk in de meerderheid. Er was weinig contact tussen de mensen. Dit was een omgeving vol rijen met geduldig wachtende ruggen.

Ik zag N005 op het scherm verschijnen, daalde de tribune af en nam plaats aan de juiste tafel. Een vriendelijke jonge vrouw hielp me in het Nederlands. Ze nam haar tijd om me alles goed uit te leggen en gaf me nuttig advies. Ze zei dat ik me bij Actiris moest inschrijven binnen de acht dagen, en raadde me aan dat online te doen. Ik vroeg haar hoeveel tijd je had om je in te schrijven bij de HVW. ‘Twee maanden,’ zei ze tot mijn verbazing. Ik antwoordde dat op hun site stond dat je je onmiddellijk moest inschrijven. ‘Ja, ik weet het,’ zei ze. ‘Die info is niet juist. Je had gerust die afspraak over drie weken kunnen nemen.’ Mijn werkloosheidsvergoeding zou dan wel wat langer op zich laten wachten hebben. Maar toch goed om te weten.

Bij het verlaten van het gebouw stonden er lange rijen. Vroeg komen is de boodschap. Ik voelde dat mijn bezoek aan de CAPAC de pijnlijke herinneringen van vroeger een beetje verzachtte. Ik verliet het kantoor en vertrok naar mijn sollicitatiegesprek.

Deze bijdrage verscheen eerder op de blog De rode valies. Verhalen uit Brussel.

Share