Categorieën
Brussel Persoonlijk

Classy thoughts in Brussels

Toen deze week mijn 16-jarige dochter om 8 uur in Brussel moest zijn, weet je hoe het verder gaat: voor dag en dauw samen naar de hoofdstad sporen. Zodra dochterlief rond 7.20 uur ter plekke was, struinde ik door de Noordwijk richting Beursplein. Het was bijzonder om “la capitale” te zien ontwaken. Of beter, wie er al ontwaakt was of juist niet.

Wat meteen opviel was de alomtegenwoordigheid van fluohesjes met gele helmen en slaperige ogen. Skycrapercity gaf hen duidelijk niet de vibes die het blanke maatpaklegertje er vanaf 8.30 uur wel van krijgt. De bouwvakkers bewogen traag en op hun eentje. De vroege ochtend woog. Ieder zocht zijn pad naar een helder hoofd. Een eenling was blank en droeg een witte helm.

De drukte van de ochtend

Het straatbeeld werd verder gekleurd door vuilnismannen. Sommigen met een eigen vuilniscontainer, sommigen naast een luidruchtige, stinkende vuilniswagen en weer anderen naast irritante spuitmachines die met hoge druk de goten ontdeden van alles wat op afval lijkt. Ze waren allen verbonden door hun allochtone achtergrond.

In de buurt van de hotels was het een komen en gaan van kuisploegen. Overwegend Afrikaanse vrouwen werden afgezet door monovolumes als ware het bol.com-pakketjes, allen gehuld in sneakers, leggings en een donkere schort. Rolcontainers met vuile was werden langs achteruitgangen in vrachtwagens geduwd, begeleid door een schel verhuisgekletter dat eindigde als de laadklep dichtging. De laatste nachtcafés sloten hun deuren.

Taxi’s scheurden door de straten om hun laatste klanten huiswaarts te brengen. De eerste ontbijtgelegenheden zetten de terrassen buiten en leggen al de voorgebakken prefabbroodjes in de ovens. Dit hele stedelijke schouwspel greep me naar de keel en verplaatste me ver terug in de tijd. De tijd dat ik met medestudenten discussieerde over wat een klassenmaatschappij was.

Wie laat er alles draaien?

Ondertussen is dit woord verdwenen uit het dagelijkse vocabularium. Het doet bijna pijn als je het uitspreekt. Mijn favoriete docent van weleer wees toen op het feit dat de klassenmaatschappij niet zozeer wordt bepaald door het al dan niet bezitten van eigendom maar door wie de basisarbeid doet in de samenleving om alles te laten draaien. Krachtig uitgedrukt: wie schupt de putten? Wie legt de wegen aan? Wie assembleert windmolens?  Wie bouwt de wolkenkrabbers? Wie doet de was? Wie bezorgt de pakketjes? Wie vervoert alles?

Hij benadrukte daarbij dat het niet alleen om het “wie het doet” ging maar ook of dat zij, die het allemaal deden, veel andere keuzes hadden. Des te minder keuze men had, des te groter het klassenkarakter van die maatschappij. Door een banale wandeling in het ochtendlijke Brussel kwam dit alles weer bovendrijven en ik werd er na zovele jaren opnieuw ongemakkelijk van.

Leef ik dan toch elke dag opnieuw in een klassenmaatschappij? Tegen 9 uur waren al deze basiswerkers min of meer uit het zicht verdwenen. Massa’s pendelaars bevolkten de straten, de elite begaf zich in maatpak naar de meest blinkende “venues”, toeristen verlieten hun hotels voor een dagje trendy citylife en een bonte bende dagjesmensen waren aangestrand bij Brussel-Centraal.

Kortom, de middenklasse had ondertussen van haar koffie genipt en was tot leven gekomen. Ze had nu haar plaats in het stedelijke panorama ingenomen. Alleen de daklozen bleven onverstoord liggen naast het Beursgebouw. Het leekt wel of juist daar vrijgevigheid te vinden was.

Serge Rooman is filosoof en inrichtingshoofd van de gevangenis van Merksplas. Hij schreef dit opiniestuk in eigen naam voor Merksplas.nu. De foto is van de Nederlandse fotograaf Eddy Meijs.  

Share