Categorieën
Brussel Actua

Van Tervuren naar Afobaka: een koloniaal reisverslag uit Rotterdam

Een koloniaal reisverslag is zelden een feitenkroniek maar eerder een stijlfiguur uit de 19de eeuw. Ofwel neemt het de vorm aan van een avontuurlijke tocht doorheen het onbekende  “duistere” binnenland  ofwel is het een verslag over de lange oversteek naar de kolonie zelf. Maar het verhaal dat we hier schrijven,  gaat over geen van beide. Dit verhaal gaat over een kort verblijf in Rotterdam en de mentale oversteek naar het Belgische Tervuren. 

De expeditie in Rotterdam bracht hevige turbulentie in mijn denken. Terug thuis ben ik deze stad dankbaar voor de prikkelende vragen waarop mijn denken geen antwoord wist,  voor de verontwaardiging waar ik geen blijf mee wist en voor de urbane glitter die alles weer verteerbaar maakte. Wat zagen mijn ogen daar? En waarom loopt de Erasmusbrug tot in Tervuren?

In het eeuwig kabbelende en weerspiegelende Rotterdam passeerden er onvoorzien twee kleine tentoonstellingen. Twee keer over het koloniale verleden van onze Noorderburen. Geïnteresseerd door ons eigen koloniaal verhaal in Midden-Afrika, kon ik niet weerstaan aan de eerste affiche die ik tegenkwam nabij het Depot in het museumkwartier van Rotterdam: Soengoe Kondre / Verzonken Leven.  Het betrof een minitentoonstelling over de aanleg van de Afobakadam in Suriname. Een drie- à viertal ruimtes vertellen over de bouw van een stuwdam in Suriname waardoor een gigantisch gebied onder water kwam te staan. Het ging over hoe de koloniale overheid dit “verkocht en in beeld bracht” in Nederland en over het erbarmelijke lot dat de inheemse bevolking (de “marrons”) onderging ten voordele van de  elektriciteitstoelevering van één enkele aluminiumfabriek. Erbarmelijk is eigenlijk nog een eufemisme. De “Marrons” waren oorspronkelijk uit Afrika geïmporteerde slaven die de Surinaamse plantages ontvlucht waren en diep landinwaarts langs de rivieren waren gaan wonen, veilig voor hun “eigenaars”.  En juist zij, werden voor een tweede keer brutaal uit hun ‘nieuw’ leefgebied gezet (eerder weggespoeld) en alweer voor de belangen van een ander…

Een tweede zeer mooie affiche die mijn blik greep, was ”Kolonialisme en Rotterdam”; te bekijken in het Wereldmuseum, gelegen aan het water niet ver van de Erasmusbrug.  Met een zeer frisse en concrete insteek tracht men met behulp van allerhande voorwerpen (dagelijkse als historische) te tonen hoe het koloniaal avontuur van weleer vandaag nog altijd onzichtbaar en onhoorbaar doorwerkt tot in de kleinste details van het dagelijks leven. Wat mij betreft: met stip op nummer 1 de juiste aanpak. Maar niet alleen voorwerpen ook hedendaagse “praktijken” (o.a. take away restaurants) werden in hun ontstaanscontext geplaatst en vertelden al gauw veel meer dan je zou verwachten. Dit type van tentoonstelling is niet alleen een “leren over” of een “bekijken van” maar ook en veel meer “een bewust worden van je dagelijkse omgeving”. Bijna alles wat je zag, had je al wel eens ergens gezien; alleen ontbrak het dan aan de volledige context van de dingen.  Een object heeft nu eenmaal naast en onder zijn zichtbare oppervlakte ook zijn minder zichtbare betekenislagen. Een paar voorbeelden maken het duidelijk.

(c) Eddy Meijs

Bij de aanvang van de tentoonstelling wordt uitgebreid ingegaan op de zeer gevarieerde wereldse keuken die men in Rotterdam vandaag aantreft. Maar ook de mengvormen tussen al die verschillende keukens blijken meer dan een louter culinair verhaal. Dit gaat over zoveel meer dan smaak alleen. De zo grote variëteit aan “exotische” eethuizen is terug te brengen op een waaier van overgekomen migranten uit de Nederlandse koloniale gebieden. Gaandeweg werden de “vreemde” smaken aangepast aan Nederlandse smaakpatronen en ten slotte ontstonden er zelfs “Nederlandse” ongeziene mengvormen die we vandaag kennen onder  de hype naam “fusionkeuken”.

Een tweede voorbeeld betreft het carnavalsgebeuren. Het carnavalsfeest, dat iedereen zo eigen is, geeft “op het tweede gezicht” een ideale inkijk op het slavernijverleden van diverse Nederlanders met koloniale roots. Het is een didactische voltreffer. De specifieke kleuren, materialen en dansen  die carnavalisten gebruiken bij hun optochten, blijken veel meer dan een “vrolijk en  bont spektakel” te zijn. De optochten zijn een soort herinnerings- en verwerkingspraktijken die het jarenlange slavernijverleden een plaats geven. De mensen willen daarmee ook nog vandaag een statement maken over hun  identiteit, over wie ze vandaag nog altijd zijn, in Nederland. En zo botsten we uiteindelijk, bij elke stap dieper in de geschiedenis, op het ontstaan van de VOC die ons dan weer onmiddellijk naar het dagelijkse leven terugkaatst als het over de nootmuskaat gaat waarmee we onze puree “pimpen”. Het heden en het verleden blijkt voortdurend en diep verbonden; hier en nu blijkt ook gisteren te zijn.  

(c) Eddy Meijs

Het unieke van beide tentoonstellingen is hun laagdrempelige toegang. Zo bevond Soengoe Kondre zich in dezelfde ruimte als twee andere kleine exposities die inhoudelijk geen gemene deler hadden. Door je comboticket kom je er als museumbezoeker bijna onvoorzien terecht. Het lijkt wel een normale en dagelijkse museumpraktijk te zijn om dit soort verhalen ook te brengen naast en te midden van anderen zaken. Ook het Wereldmuseum is gelegen in een mooie voormalige handelsonderneming aan de kaaien. Een uitnodigende koffiebar trekt je binnen en voor je het weet ben je ergens aan het kijken.

Er is verder geen sprake van een schreeuwerig woke-activisme waarbij de potten lijm en rode verf je om de oren slaan. Er wordt geen wit/zwart schuldgevoel aangepraat. In het Wereldmuseum laat men vele mensen en kunstenaars aan het woord die op een of andere wijze hun koloniale roots een plaats willen geven in hun dagelijkse leven aan de hand van een verhaal of een kunstwerk. De hele tentoonstelling eindigt niet met een oordeel doch met een eenvoudige vraag: welke geschiedenis wil jij doorgeven?

(c) Eddy Meijs

De laatste avond van mijn expeditie bracht ik door in een tuincomplex van Rotterdam-Zuid, ver weg van spiegelende Depot en de adembenemende bruggen. Mijn geest dwong me terug naar België. Terug naar de dag dat ik met mijn gezin het juist gerenoveerde museum voor Midden-Afrika In Tervuren ging bezoeken. Met een angstige nieuwsgierigheid bezocht ik het somptueuze kroonjuweel dat “l’état indépendant du Congo” tot bij de modale Belg van weleer moest brengen.

Ik had gehoopt dat de totaalrenovatie van de site een radicale koerswijziging zou inleiden in het omgaan met ons koloniaal verleden. Na mijn bezoek was het duidelijk dat men voor een andere insteek had gekozen. Men heeft met de renovatie een museum of beter nog een toegankelijk kenniscentrum over Midden-Afrika gecreëerd. Op zich een legitieme en waardevolle doelstelling.

Vanuit dit centrale “Midden-Afrika”- verhaal is de kolonisatie slechts een onderdeel dat her en der in Tervuren ter sprake komt. En zo vind je vandaag in Tervuren in dat grote verhaal over dieren, grondstoffen en mensen ook verwijzingen naar de kolonisatieperiode. Er is daar echter een grote maar. Wie weinig of geen voorkennis van de kolonisatie heeft, kan moeilijk de volledige impact inschatten van hetgeen men ziet, als men het al ziet. Hoe moet bezoeker de plaasteren beelden die vandaag ostentatief in de kelderverdieping zijn geplaatst, opvatten als hij weinig kennis heeft van de oorspronkelijke tentoonstellingswijze van deze beelden? De plek in de kelder, lezen we,  staat symbool voor “zo presenteren we ‘onze’ Congo niet meer”. En dit geldt evenzeer voor de grote houten sculptuur van een Afrikaans mannenhoofd in de centrale “dome” waar vroeger de ivoren buste van Leopold 2 stond ter glorificatie van de man en zijn beschavingsmissie. Natuurlijk wil men hier de “positionswitch” tussen Leopold 2 en de Afrikaan zelf in kijker zetten, maar het veronderstelt allemaal veel historische bagage om deze subtiele verwijzingen ten volle te begrijpen. In mensentaal: het is te ontoegankelijk voor de modale bezoeker. Je stapt er na een bezoek ook niet buiten met die ene centrale (Rotterdamse) vraag “Welke geschiedenis geef ik door?”.  Je hebt daarentegen een leerrijk en mooi museumbezoek bezocht in een prachtige architecturale omgeving waarbij “en cours de route “ ook over de kolonisatie is gesproken.

De “dekolonisering van het dagelijkse leven” waar het vandaag zoveel over gaat en waar zovele commissies worden voor opgericht, mist(e) hier een grote kans. In Brussel dreigt het zich vooral te beperken tot de “subtiele verwijzingen” in het afgelegen niet urbane Tervuren.  En ja, er zijn wel de commissies die zich afvragen of deze of gene straatnaam moet of mag veranderen, of dit of dat beeld een ander plek moet krijgen of verwijderd moet worden. En er is ondertussen ook een Lumubaplein en de metissen wordt ook meer bestaansrecht gegeven. Doch het komt allemaal wat krampachtig en “afgedwongen” over. Dit is niet de frisse en concrete dialoog die je al wandelend door de stad tegenkomt. Dekolonisatie mist ironisch genoeg normaliteit en alledaagsheid. Het is naar mijn aanvoelen te veel een “museaal thema” dat men bewust moet opzoeken.

Ik eindig deze tekst met een droom van hoe ik Tervuren zie als het symbolische, kloppende hart van de “dekolonisatie” in onze Europese steden.

Ik zag vanop afstand Tervuren als een uitermate serene reflectieplaats. Een bezinningsoord waar stilte heerst, waar gerouwd kan worden, waar verwerkt kan worden door iedereen die er behoefte toe heeft. Ja door de hele diaspora in Europa en door alle burgers die er op één of andere manier mee worstelen. Het gerenoveerde Tervuren verschijnt als een zorgvuldig gereconstrueerd tijdsbeeld. De renovatie zou de oorspronkelijke opstelling van het museum gedetailleerd in beeld brengen en daarbij focussen op de oorspronkelijke doelstellingen van het toenmalige museum. Ik zie het als een architecturaal re-enactment. Maar deze enscenering van het museum, dat zelf het “object” wordt, dient enkel als opstap naar bezinning, rouw en verwerking. Her en der op de sites zijn stilteplekken. Er is verder een bijgebouw waar symposia en bijeenkomsten kunnen worden gehouden. Het museum is zelf geen kenniscentrum of een “klassiek museum”. Het is eerder omgedraaid. Er is geen museum in Tervuren. De site Tervuren als het geheel van tuinen, gebouwen, objecten moet bekeken worden als 1 object; het museum zelf is het enige museumobject geworden. En dit ene object is de verzamelplek voor de hele Afrikaanse diaspora en de Europeanen zelf die in het reine willen komen met dit verleden. Tervuren zou ons alle verenigen.

Wie uit mijn utopisch Tervuren wandelt, heeft idealiter erkenning van het verleden gevonden. De pijnlijke gebeurtenissen van weleer krijgen daar definitief bestaansrecht. Misschien kan daar voor elke bezoeker een loutering op gang komen waardoor het leven weer verder kan geleefd worden. En ten slotte is deze plek een sacrale herinneringsplek. Het is de plek waar men op vaste tijdstippen samen komt om het verleden in de ogen te zien en waar men buitengaat met een “dit-nooit-meer-gevoel”.    

En zo eindigen mijn utopische gedachten in het tuincomplex van Rotterdam-Zuid ver voorbij middernacht, hopend dat de Erasmusbrug de frisse dialoog met het koloniale verleden mag verbinden met mijn geliefde Brussel.   

Serge Rooman is filosoof en directeur van de gevangenis van Merksplas.

Share