Deze middag op het toilet van café Le Coq hebben de engelen me meegedeeld dat ik over een uur in een vos zal veranderen. Dat is enigszins vervelend, aangezien mijn planning vandaag aan de drukke kant is. Ik moet namelijk gedichten voorlezen op het Passa Porta Festival. Desalniettemin zal ik mij overgeven aan dit mij opgedragen lot, gestuurd door ongrijpbare, maar onmiskenbaar aanwezige krachten.

Het is niet de eerste keer dat zulk een voorval mij beschoren is. Enkele jaren geleden ben ik ook eens eenmalig in een vos veranderd. Dat was op een dinsdag. Gek genoeg laten de engelen mij vanaf de midweek met rust. Hoe ik het ook wend of keer, en om een verwarrend metamorfose-verhaal kort te houden, zal ik u beschrijven hoe het de vorige keer is verlopen. Ik vermoed namelijk dat de komende gedaanteverandering zich soortgelijk zal voltrekken.
Ik mag niet vergeten te vermelden dat ik de vorige keer de zaken een klein beetje op een open einde heb gelaten. Pummelig onafgerond. Ik kon me dus al stilletjes gaan verwachten aan een vervolg van deze Verwandlung. Goed, waar begin ik? In het midden, want de ingewikkelde inleiding blijft jullie beter bespaard. Het vergde namelijk heel wat inspanning om tot het uiteindelijke punt van vosserij te komen:
Ik bevond me plotsklaps in het dorp Plattkopf. Een kikkerstam op de Leliebladen in het Zoniënwoud. Hier, tussen de waterplanten en drijvende wortels, waren de levens van onbekende, occulte Brusselaars in de modder gezonken. Hier scheen de zon zoals een moeder. Hier stond ik van mijn oude lichaam ontknoopt te kijken naar het bibberende wateroppervlak als naar een droom die ik niet zelf gedroomd had.
De eerste kikker die me toesprak zei: “Ik ben Stetho, man van Kletho, welkom in ons dorp.”
De tweede kikker die me toesprak zei: “Ik ben Kletho, vrouw van Stetho, welkom in ons dorp.”
“Hebben jullie ook kikkers uit de queer community?” vroeg ik. “Lesbiennes misschien?”
“Natuurlijk,” zei Kletho, vrouw van Stetho. “Maar Toergeneva is nu even op vakantie. Het is daarom dat de engelen je hebben gestuurd, denk ik.”
Het huis van Toergeneva, die op vakantie was, was geplunderd door bandieten en schurken. Al haar sieraden waren gepikt.
“Hebben kikkers dan sieraden?” vroeg ik.
“De mooiste,” viel Stetho, man van Kletho, mij onmiddellijk in de rede. “Kikkers zijn zeer geduldige juweelontwerpers. En als jij de daders vindt die deze diefstal gepleegd hebben, zullen we je rijkelijk belonen.”
Ik keek even over mijn schouder en zei: “Ik ben een vos. Ik help geen kikkers.”
Daarop trok ik een klein huisje op de leliebladen aan flarden. Een petieterige slaapkamer kwam onder het hemelblauw te liggen. Onder de matras lagen er toevallig een heleboel oorbellen verstopt.
“Ik denk dat ik jullie dader gevonden heb,” zei ik. “Wiens huis is dit?”
“Dat is het huis van Patmonicus. Niemand vindt hem leuk.”
“Wel,” zei ik, “hoe meer jullie kikkers uitsluiten uit jullie kikkerstam, hoe meer deze geneigd zullen zijn tot misdaad. Patmonicus heeft waarschijnlijk een moeilijk te verwerken verleden. Hij zal ook niet gemakkelijk zijn in de omgang, maar als we allemaal een beetje geduld uitoefenen op elkaar, en de Leliebladen op die manier in een gebalanceerd en verdraagzaam evenwicht houden, dan voelen de kikkers aan de rand van jullie stam zich misschien niet genoodzaakt om diefstallen te plegen voor aandacht.”
“Het is waar,” zei Patmonicus, die kwam plots kwam piepen van achter een boom, “Ik heb enkel gestolen omdat jullie me niet zien staan. Het spijt me.”
Kletho, vrouw van Stetho, gromde kort. Maar na een blik op mijn scherpe vossentanden en mijn prachtige, vosachtige huid besloot de stam gezamenlijk om Patmonicus snel te vergeven.
“Eind goed, al goed!” riep Stetho, man van Kletho.
“Niet helemaal,” zei ik. “Ik ben nog steeds een vos en ik ben bang dat ik nu een kikker wil eten. Niet omdat ik nieuwsgierig ben naar kikkervlees, maar eerder omdat ik honger heb. De Delhaize is hier nog ver vandaan,” ik plooide mijn poot plechtig als een paus in het zonlicht, “Breng me een kikker. Liefst een vette. Dan kan ik die opeten onderweg naar huis.”
“Onze zoon is vrij vet,” zei Kletho.
“Onze zoon is een vette kikker. We zullen je hem geven, als je de rest van het dorp met rust laat. Je hebt immers de sieraden teruggevonden, en dat is alles wat we gevraagd hebben. We hadden je niet gezegd dat je onze zonen niet mocht opeten. Dat is waarschijnlijk onze eigen schuld.”
“Klopt,” zei ik, en ik beet haar zoon het been af. Ik zei verder niets onderweg naar huis.
Ik vermoed nu hier op het toilet van Le Coq dat er zo meteen een of andere vendetta zal plaatsvinden. Een of andere zus of tante die niet opgezet was met het feit dat het kind van Stetho en Kletho als wisselmunt werd ingeruild voor de goede orde van het verborgen dorp op de Leliebladen.
Er zal makkelijk iemand te vinden zijn die zich wil wreken op mij, de vos. Iemand die de uitkomst toch niet helemaal correct vond. Toegegeven, het was ook niet helemaal correct van mij. Ik had geen kikker moeten opeten. Maar soms is het moeilijk om na te gaan welk advies te volgen. Beter gezegd, het is moeilijk om na te gaan of dat wat je te binnen schiet dierlijke instincten zijn, of goede ideeën.
Het werkt ongeveer hetzelfde met verhalen schrijven.