Vandaag was de laatste dag dat je de tentoonstelling “Het verlangen naar schoonheid� in de Bozar kon bezoeken. Meer dan duizend voorwerpen uit het Museum für angewandte Kunst (MAK) in Wenen en tal van internationale verzamelingen moesten samen de utopie van de Wiener Werkstätte oproepen.
Dit atelier van sierkunstenaars uit Wenen stond in het begin van vorige eeuw in voor de aankleding van het Stoclet huis langsheen de Tervurenlaan. En dit was voor Paul Dujardin van het Paleis voor Schone Kunsten (PSK) de reden om de handen in elkaar te slaan met het MAK.
Op zich was dit natuurlijk een verdienstelijk idee, maar de uitvoering liet jammer genoeg de wensen over. Het lag nochtans niet aan de prachtige voorwerpen zelf, die ondanks de tijd waarin ze ontworpen werden nog steeds zeer modern ogen. Des te pijnlijker was de manier waarop ze werden voorgesteld.
De ontwerpers van de tentoonstelling hadden een reeks stellingen in de vertrekken van het PSK geplaatst om zo een industrieel decor te simuleren uitgaande van een gefragmenteerde dubbele W, het logo van de Wiener Werkstätte. Dit geintje ware de bezoekers zeker voorbij gegaan, ware het niet dat een 3D animatie bij het begin van de ingang hierop moest attent maken.
Praktisch waren de stellingen echter niet. Het PSK werd herschapen in een waar doolhof, waar in geval van nood menigéén de dood zou hebben in gelaten. Bovendien braken de horizontale ijzeren buizen van de stellingen het licht en vele voorwerpen waren dan ook onderbelicht of kwamen in de schaduw te liggen.
Nog erger was de voorstelling van de documentatie in houten bakken, die aan een pietjesbak op een volkskermis deden denken met dat verschil dat een pietjesbak niet uit spaanplaat is vervaardigd. De bakken waren te laag en de verlichting was al even droevig. Bezoekers stonden dan ook voorover gebogen om toch maar met veel goede wil die foto’s te kunnen bekijken.
De informatievoorziening was niet veel beter. De onderschriften waren duidelijk bedoeld voor het Oostenrijks publiek en de inbreng van het PSK heeft zich blijkbaar beperkt tot een vertaling uit het Duits.
Aan de muur hingen enkele koptelefoons slordig bijeen. Het was aan de bezoeker uit te vinden welke in het Nederlands of in het Frans hun boodschap verkondigden.
Positief was dat de begeleidende folders gerecycleerd werden. Jammer alleen dat de ingewikkelde nummering van de objecten deed denken aan een archeologievondst van het eerste uur.
Het materiaal over het Stoclet huis dateerde van vorige tentoonstellingen. Men heeft niet eens de moeite genomen een camera ploeg met digitale camera langsheen de Tervurenlaan te sturen. Een zwart wit filmpje deed haast uitschijnen dat het huis ondertussen niet meer bestaat. Misschien was het geld daarvoor reeds besteed aan het 3D aftitelingfilmpje, dat als nog de roem van de tentoonstellingsmakers moest uitdragen. Zelfs al hebben ze niets om fier over te zijn.
Dat de Oostenrijkers tussen de bomen en de vele bestofte keizerlijke musea door het bos niet meer zien, valt nog enigszins te begrijpen. Maar dat het PSK zich daarin heeft laten meeslepen is de transport- en verzekeringskosten van deze tentoonstelling niet waardig.
Er is in België een grote know-how op het vlak van tentoonstellingen, getuige de vele prachtige exposities die tot de “crème de la crème� behoren. (Trans-Siberian express, Bel!Vue, Flanders fields, om maar enkele te noemen.) “Het verlangen naar schoonheid� is de Brusselaars, de Belgen, de buitenlanders die hier wonen en de toeristen onwaardig.