Brussel trekt steeds weer nieuwe buitenlandse gasten aan. Sommigen blijven er jarenlang wonen en werken. Zoals deze wereldberoemde Franse artiest, die in de buurt van de Munt stootte op een café met een opvallende naam. Wie is hij?
Ik kom in Brussel aan, honderd jaar geleden, of misschien wel eergisteren. Die vreemde stad Brussel, dood en levend, haven zonder zee, vloeibaar zonder rivier en mooi zonder schoonheid. Een stad… nu ja… wat weet ik er ook van? Ik houd ervan… misschien… straks… (…) Al in de eerste dagen trekt een plaats mij bijzonder aan, direct achter de Muntschouwburg, een oud café, overladen met panelen en troebele spiegels, waarvan de naam mij pseudo-erotisch-gotisch in neonrode letters tegemoet schreeuwt: La Mort subite. Ik stap binnen. Hier drinkt men geuze. Een verre Germaanse verwant van het bier, dat van smaak herinnert aan een licht schuimende cider en het hoofd ietwat licht maakt zonder op de maag te liggen. En de ware gasten doen zich te goed aan boterhammen, genoemd 1900: smeerkaas met mierikswortel op bruin brood, afgewerkt met een klein beetje sjalot en kruiden.
Het juiste antwoord is de choreograaf Maurice Béjart. Het citaat komt uit La Mort subite – Journal Intime (1990), dat hij schreef op basis van het dagboek van zijn vader, de filosoof Gaston Berger. In het gelijknamige Brusselse café zag hij zijn vader voor de laatste keer, vlak voor diens dodelijke auto-ongeluk in 1960.
In Brussel deed Béjart in 1959 zijn intrede met een ballet op Strawinsky’s Le Sacre du printemps. Het succes leidde tot de oprichting van een eigen gezelschap in Brussel met de pompeuze naam Ballet van de Twintigste Eeuw. In 1987 verliet hij Brussel, als gevolg van dreigende bezuinigingen en na voortdurende botsingen met Gerard Mortier, de toenmalige intendant van de Opera. Hij vestigde zich in Lausanne, waar hij in 2007 stierf.