Brussel, je kunt er goed leven, niet het minst dankzij de gastronomische geneugten. Of zou het toeval zijn dat het stadsmuseum het Broodhuis heet? Een stad met een geschiedenis, waar menige kunstenaar en intellectueel actief was, zoals Hergé (Serafijn Lampion is een personage in Kuifje) en Karl Marx (het Communistische Manifest). Maar in Brussel heersen ook opportunisme en plantrekkerij. Welke schrijver schreef vijftien jaar geleden zijn indrukken over Brussel in een tragikomische roman neer?
O Brussel, stad van het goede leven, waar kan men beter zijn? Stad van één miljoen goedzakken, broodeters en burgemeesters zonder hersenen. Stad van Serafijn Lampion die een rally houdt op je gazon. Stad van marchands, amateurs en arrangeurs, stad van de grinnikende burgers die niet houden van groot vertoon. De autochtonen van Brussel zijn dapper noch oorlogszuchtig. Zij juichen hun bezetters warmbloedig toe en bedriegen hen vervolgens. Ici, on n’est pas sérieux. Daags voor de verkiezingen beslissen ze voor wie ze stemmen. Dat is: voor hun portemonnee, terecht, hoe zou u zelf zijn, maar in hun hart en in het café zijn zij communisten. Het communisme, dat is hier geboren. Marx schreef hier zijn Manifest.
Het juiste antwoord is Koen Peeters. Het citaat komt uit Het is niet ernstig, mon amour (1996). In het achttiende hoofdstuk ‘Portret van Brussel als zelfportret’ houdt Robert, het brein achter het Indepent Reserarch Center, een knappe toespraak over Brussel. De roman beschrijft de hilarische avonturen van een tot mislukken gedoemd clubje van jonge hemelbestormers in de traditie van Nescio’s Titaantjes (“Jongens waren we – maar aardige jongens”). De encyclopedische schrijver toont zich gefascineerd door Belgische symbolen en weet Brussel in al zijn paradoxen trefzeker te typeren. De Groene Amsterdammer volgde in 1999 de Brusselse sporen van Koen Peeters.