Categorieën
Faits divers Resto, Café & Uitgaan Wonen in Brussel

Dürüm

Ik heb iets met mannen. Ik wil mijn leven delen met een vrouw. Maar ik heb iets met mannen. Met Soran dacht ik dat het een toevalstreffer was. Na de banaan bij de snack om de hoek en na de ontmoeting met Süleyman, weet ik het zeker. Ik heb iets met mannen. Met mannen die een dürümzaak uitbaten, wel te verstaan. En neen, ain’t no maneater… Ik ga er wel degelijk voor het vlees. Oké, dat klinkt nog steeds dubbelzinnig, ik moet duidelijker zijn.

Het zit zo. De dürümzaken waar ik naar blijf terugkeren, zijn die waar ik de volgende combinatie terugvind: vlees van goede kwaliteit met een lichte bruin gebakken korst dat aan een braadspies ronddraait langs een warmhoudrek achter de toonbank én een uitbater die zoekt naar het menselijk contact bij de klanten. Hij zoekt het achter hun formaliteit, achter hun hongerige ogen, achter ‘een dürüm met goed veel andalouse alstublieft’.

Zoals Soran. Een 58-jarige man van Koerdische afkomst. Een held, een filantroop, een intellectueel die blinkt – en mij ontroert – als hij over boeken praat. Hij studeerde filosofie in Turkije, journalistiek in Duitsland, Germaanse filologie in Griekenland. Hij las Jane Austen, uren en avonden lang. Of werken van de familie Brontë, “al die mooie romantiek”, noemt hij het. Hij las Virginia Woolf en Hugo Claus door elkaar. “Maar met dat lezen sta je nergens. En ‘s morgens moet je vroeg opstaan om te gaan werken”, wimpelt hij wel vaker zijn kwetsbare kant weg.

Voor de meeste mensen is hij echter een buitenlander, een kleine zelfstandige met een andere kleur die kebab verkoopt. Ik krijg het altijd warm vanbinnen wanneer ik opmerk dat iemand het doorheeft. Dat hij een belezen man is, een professor eigenlijk. Wanneer hij iemands mond doet openvallen van verbazing met zijn wijsheid en zijn zachtheid. Dan krijg ik zin om er van achter de comptoir een blokje fetakaas in te werpen, om ‘score’ te roepen en om Soran een high-five te geven. Maar ik heb geleerd om niet altijd te uiten wat ik denk (schrijven mag gelukkig wel).

“Negen jaar heb ik deze winkel gehad en ik zou nooit zoveel van mensen geleerd hebben zonder deze zaak…”, mijmert hij. Ik gooi een blokje fetakaas in mijn eigen open mond. Ik heb tijdens het werken met hem zelf enorm veel geleerd van deze lieve man, inmiddels één van mijn beste vrienden. Soms vraag ik mij af wat hij in mij heeft gezien. Op mijn eerste werkdag vergat ik voor een meisje die filosofie studeerde, de hamburger tussen haar bickyburger met curryketchup te plaatsen. Toch hield hij mij in dienst.

De snack een paar straten verder van mijn appartementje in Vorst komt in de buurt van de voor mij vereiste combinatie. Het vlees draait er dan wel niet rond, maar een van de medewerkers zoekt wel degelijk naar menselijk contact bij de klanten. Zo vond ik laatst naast de hamburger ook zijn telefoonnummer tussen mijn bicky met curryketchup. En je – iedereen, dat staat los van de versiertruc – krijgt er steevast een banaan of een flanneke mee voor niets.

En dan is er de snack op de Wielemans Ceuppenslaan die ik ‘Süleyman’ noem. Naar de uitbater. Wanneer ik de zaak voor de eerste keer binnenstap, zie ik de uitbater in gesprek met drie kleine Turkse meisjes. Hij speelt de grote vriendelijke beer, hijst zich halvelings over de toonbank heen en geeft hen een lolly. Ik glimlach om het tafereel. Hij betrapt mij hierop en bloost, net voor de meisjes de lolly’s gretig uit zijn hand grijpen. Hij draait zich om, schept wat pitavlees op de bakplaat en ik speur evenzeer met een blos op mijn wangen de menukaart verder af, al bestel ik al jaar en dag steeds hetzelfde.

Hij stopt mijn dürüm ‘met goed veel andalouse alstublieft’ in een zakje. Ik houd twee stukken van twee euro op elkaar gedrukt klaar in mijn hand. Wanneer ik betrapt ben geweest, houd ik mij altijd een moment lang voortreffelijk aan de gedragscode. “Wie goed kijkt, denkt goed, leeft goed en leeft op, op elk mogelijk moment”, zegt hij plots. “Jij hebt rode kaken, een menselijk hart. Dat kan je niet kopen. Het zit in jouw ‘spirit’, het is jouw instinct. Een andere vrouw kan een man klop geven op straat en niet rood worden. Jij zou rood worden, je verlegen voelen. Zoals toen je zag dat ik die meisjes een lolly gaf”. “Score”, denk ik. High-five. Fetakaas. Ik reken giechelend af en verlaat perplex de zaak. “En wat is me dat giechelen nou ook weer”, lach ik met mezelf.

De tweede keer dat ik de zaak binnenwandel, vraag ik hem hoe hij daar zo zeker van kon zijn dat ik niemand een klop zou geven op straat met mijn sacoche. “Ook hallo”, lacht hij en begint mijn dürüm klaar te maken. Hij vertelt me dat er soorten mensen zijn. “Een bij wordt als bij geboren en weet instinctief dat ze honing uit bloemen zal halen, dat ze een nest zal bouwen en dat ze een koningin, een werkster of een dar is. Een olifant weet dat hij met zijn slurf eten zal moeten zoeken. Een mens weet niet wat of wie of bij wie hij moet zijn. Er zijn mensen die kiezen om bij iemand te zijn omdat ze die persoon mooi vinden qua uiterlijk. Maar wat volgt er na de seks? Dan hebben ze elkaar niets te zeggen… Er zijn mensen die bij iemand blijven omdat die een dikke portefeuille heeft. Maar die mensen, die zijn niet vrij… En er zijn mensen die bij iemand willen zijn omdat ze uren en uren kunnen praten. Omdat ze elkaar inspireren. Omdat ze elkaar aan het lachen brengen. Omdat ze elkaars gedachten willen kussen.

Ik denk aan de vrouw die ik ‘lief’ mocht noemen. Ik vond haar mooi, ja. Maar wij hadden elkaar wél altijd iets te zeggen. Een dikke portefeuille had geen van ons beiden. Wij waren vrij. Maar wij waren soms te vrij om tot bij elkaars gedachten te geraken, om ze te kussen.

Ik zeg hem dat ik zijn exposé apprecieer. En dat ik de volgende keer opnieuw met een vraag zal komen die hij dan mag bespreken. Hij glundert. “Het zou vreemd zijn als jij hier zou binnenkomen zonder vraag, zonder enige vraag. Want jij bent iemand die geïnspireerd raakt”. Ik sta paf.

De volgende keer kom ik in mezelf gekeerd, hongerig en zeiknat de zaak binnen. Thuis ben ik aan een boek gekluisterd en eigenlijk wil ik het liefst van al met niemand praten en alleen op de wereld verder lezen. ’Lees dit boek en je zal de liefde begrijpen’, staat er op de achterkant van de boekomslag. Het trekt de plakband van mijn lippen, scheurt mijn mond terug open, sleurt de pijn uit mijn keel en zet mij er toe aan een brief van 14 pagina’s te schrijven naar die vrouw, naar ‘lief’, die ik al maanden niet meer spreek. Ik wil met mijn gedachten tot bij haar geraken.

Toegeplooid op de vervulling van mijn basisbehoefte naar warmte, eten en wat liefde, geef ik Süleyman kort aan dat ik dit keer geen vraag heb. Hij houdt zijn hoofd een beetje schuin en kijkt me een ogenblik doordringend aan. Hij ontmaskert mij. “Je loopt wel rond met een vraag, maar je wil ze mij niet vertellen”. Hij pakt mijn fijne hand in zijn reuzenhand en legt de rug van mijn hand naar boven gekeerd. Hij plaatst er zijn gsm op. Die wankelt en valt bijna. Hij kijkt of ik het goed gezien heb en keert dan mijn hand om, met de handpalm open en klaar om te ontvangen.

“Kijk, in zo’n periode zit jij nu, net, na het wankelen en het vallen. Je hart en je hoofd staan terug in verbinding. En met mensen anders dan die, moet jij niet te veel omgaan. Ze gaan jou niets bijbrengen. Laat alles op je afkomen en als er een kans komt, maak dan plaats in je leven. Als iemand jou liefde geeft in een golf, dan ben jij iemand die jouw liefde teruggeeft in een golf. En dan heeft die ander meer liefde dan ervoor. In het begin kwam jij hier louter om te eten. En nu geef je me al een hand als begroeting en een klopje op mijn schouder als ik je doe lachen. Ik heb jou vriendelijkheid gegeven. En jij hebt mij die meteen teruggegeven”. Stil geef ik hem een klopje op zijn schouder, schud zijn hand en verlaat weerom perplex de dürümzaak. (mensen vertellen mij soms zaken, waarover ik gewoonweg moét schrijven).

Onderschat dus niemand die dürüm verkoopt. Houd je handpalmen open. En kijk altijd eerst eens tussen je bickyburger, vooraleer je misschien wel een telefoonnummer mee verslindt.

Share

Door Jill

Dichter-woordkunstenaar. Dertiger. Reisde al van kleins af aan mee met haar vader naar de grote hoofdstad om verse basilicum te halen achter de Vismarkt, vlees aan de Abattoir, champignons bij Champigros, garnalen bij Mer du Nord en leerde zo de stad en de binnenwegjes kennen. De puzzel viel voor haar in elkaar toen ze vanboven op Parking 58 het zicht zag en toen snapte ze het: "Deze stad is ongelooflijk. Ik wil schrijven over alles wat ik zie." Hoe ze bij BrusselBlogt terechtkwam, als "een flamingo tussen vreemde vogels" vertelt ze in deze bijdrage. Ze heeft haar eigen blog: www.verhaalgemaak.wordpress.com.