Exact honderd jaar geleden trok Duitsland het neutrale België binnen. De Eerste Wereldoorlog brak uit. Honderdduizenden landgenoten sloegen op de vlucht, Brussel ging gebukt onder een nijpend voedseltekort, landbouwers verkochten hun producten tegen woekerprijzen en smokkel vierde hoogtij. Diane De Keyzer schreef er een boek over: Nieuwe meesters, magere tijden.
De herdenking van de Groote Oorlog heeft een stroom van publicaties opgeleverd over de bewegingen aan het front en het gevecht in de loopgraven. Diane De Keyzer koos in haar jongste boek een originele invalshoek: wat schafte de pot tijdens de oorlog? In het centrum van haar verhaal staat de dagelijkse zoektocht naar eten en de keuken van moeder de vrouw. Ze grasduinde daarvoor in tijdsdocumenten zoals dagboeken van schrijvers en andere tijdgenoten, brieven, fotoalbums en receptenschriften.
Haar belangstelling voor de oorlog heeft ze van haar grootmoeder. Zij vertelde gretig over de oorlog, declameerde gedichten en toonde vergeelde foto’s en postkaartjes. De familie van De Keyzer is niet voor niets afkomstig uit de streek tussen Leuven en Aarschot, twee zogenaamde martelaarssteden, waarvan de bevolking in de zomer van 1914 zwaar getroffen werd door de oorlogsterreur.
Op de vlucht
Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog kwam er in ons land een ongeziene vluchtelingenstroom van oost naar west op gang. De paniek was zo groot dat talrijke boerenfamilies, die nochtans verknocht zijn aan hun grond en dieren, met paard en kar wegvluchtten. De oprukkende Duitsers werden in de propaganda dan ook afgeschilderd als meedogenloze wreedaards. De vluchtelingen namen niet altijd de meest praktische zaken mee: een beeld van Onze-Lieve-Vrouw, een koekoeksklok, lege champagneflessen. Inwoners van Kampenhout en Mechelen namen massaal hun intrek in Merelbeke, waar dorpsnotabelen de opvang organiseerden. De meeste boeren keerden eind augustus al terug naar hun erf, want ze moesten de oogst binnenhalen.
Na de val van Antwerpen op 10 oktober 1914 trokken vele Vlamingen naar Noord-Brabant en Zeeland, naburige provincies in het neutrale Nederland. Koningin Wilhelmina riep de Nederlanders op de Belgen warm te ontvangen. De sociale verschillen tussen de vluchtelingen bleken groot: de rijke burger logeerde in een hotel, de arme arbeider moest genoegen nemen met een quarantainebarak.
Hongersnood in Brussel
Na drie maanden oorlog werd het voedseltekort in de steden nijpend. Adolphe Max, burgemeester van Brussel, liet tarwe en aardappelen opkopen en deed een beroep op de liefdadigheid van bemiddelde bewoners. Het voedseltekort had drie belangrijke oorzaken: de Engelsen blokkeerden de Noordzeehavens, waardoor de onontbeerlijke overzeese voedselimport stilviel, grote boeren hamsterden hun voorraden en vroegen er woekerprijzen voor en de Duitse bezetter eiste rantsoen op voor het leger en de burgerbevolking. Opvallend: koning Albert I en kardinaal Mercier stuurden rond Pinksteren 1917 een brief naar de pastoors met de vraag om te preken tegen het woekeren.
Schrijver Karel van de Woestijne, sinds 1906 correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant in Brussel, publiceerde van augustus 1914 tot eind februari 1915 zijn ‘Dagboek van den Oorlog’. Hij beschrijft daarin volgens zijn biograaf Peter Theuninck de intrede van de Duitse troepen in Brussel, de installatie van het nieuwe bewind, het isolement van de stedelingen in een bezette stad, het slagveldtoerisme, de voedselbedeling, de vluchtelingen, de luchtgevechten. Vanaf begin 1915 moet Van de Woestijne langs de censor passeren. In zijn nieuwe serie artikelen, ‘Het leven te Brussel’, laat hij de krijgsverrichtingen en grote nationalistische ontboezemingen achterwege.
Amerika schiet te hulp
Het onder de voet gelopen België (‘poor little Belgium’) vroeg en kreeg voedselhulp van de Verenigde Staten. De humanitaire hulporganisatie Commission for Relief in Belgium (CRB) beschikte over een maandelijks budget van 12 miljoen dollar dankzij individuele donaties en subsidies van de staat. Een sleutelfiguur in de organisatie was Herbert Hoover, die later president van de Verenigde Staten zou worden. De distributie van het voedsel, dat via volgepakte boten onze contreien bereikte, gebeurde via het pluralistische Nationaal Comité voor Hulp en Voeding.
De Amerikaanse voedselpakketten kunnen ook onder de noemer CRB gevat worden: cerealine (gefermenteerde granen), rijst en bonen. De Belg maakte daarnaast kennis met vlees uit blik: corned beef. De Amerikaanse winkels bevonden zich op neutraal terrein. Na lang aanschuiven kon je er op vertoon van de onder de Duitse bezetting ingevoerde identiteitskaart en een stempelkaart een basisproduct krijgen. Daarnaast werd volkssoep uitgedeeld om hongerige magen te vullen. Er ontstond ook een levendige zwarte markt.
Creativiteit en onverschrokkenheid
Doordat de voedselprijzen de pan uit swingden en de rantsoenen karig waren, moest de gemiddelde huisvrouw inventief zijn om een gerecht op tafel te toveren. Peulvruchten zoals erwten, bonen en linzen voerden de boventoon, aardappelbloem, kastanjes en wortelen werden verwerkt in cake en er werd voorzichtig geëxperimenteerd met rijst in hartige bereidingen. Om steenkool te sparen gebruikten koks een hooikist om voedsel gaar te laten worden. A la guerre comme à la guerre!
Tijdens de oorlog smokkelden heel wat mensen voedsel over de gemeentegrenzen. Moedige Brusselaars namen de boerentram naar het omliggende platteland en keerden terug met volgeladen zakken, als ze tenminste niet betrapt werden. De Duitse bezetter remde in 1915-1916 de smokkel tussen Nederland en België af door middel van een elektrische versperring aan de grens (dodendraad), waarmee ze vooral de verspreiding van informatie wilden tegengaan en de vluchtelingenstroom tot staan wilden brengen. Enkel beroepssmokkelaars waagden zich voortaan nog aan de levensgevaarlijke onderneming.
Nieuwe meesters, magere tijden van Diane De Keyzer verscheen in 2013 bij Uitgeverij Van Halewyck.