We stappen uit in premetro Parvis de Saint-Gilles, met de glanzend blauwe tegeltjes waarop fragmenten uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn aangebracht. Eén letter op elke tegel, met monnikenwerk moet het tot stand gekomen zijn. Dit indrukwekkende kunstwerk werd ontworpen door Françoise Schein. Haar naam doet misschien geen belletje rinkelen, maar zij ontwierp ook de Parijse metrohalte Concorde. “Brussel op zijn best, is Brussel op z’n Parijs”, schreef Bernard Dewulf eens in de goede oude De Morgen-tijd.
In de zomer wordt Brussel weer van de Brusselaars. De automobilisten blijven dan liever buiten de ring, de pendelaars verblijven in het buitenland of binnen hun vertrouwde bebouwde kom. De toeristen, voor zover ze nog durven te komen, beperken zich tot de omgeving van Manneke Pis, met eventueel een uitstapje naar het Atomium. Kortom, de Brusselaars zien hun geliefde stad weer leefbaar worden.
Het is stralend weer. Op de Parvis willen we falafelzaak Chana bezoeken waarover we veel goeds hebben gelezen in Agenda toen die nog bestond. Vroeger had je hier alleen den Union en de Brasserie Verschueren, maar de voorbije jaren is het plein, mede door de aanwezigheid van deze twee authentieke cafés, zo populair geworden dat je er het ene gezonde restaurantje naast het andere hippe eethuisje vindt.
Chana is met vakantie. Dan toch naar de Verschueren. Vroeger kon je hier een soep en een croque eten, vandaag niet meer. Maar we kunnen gerust wat eten gaan halen bij Manuka, de biowinkel om de hoek, zegt de vriendelijke en knappe ober. Hij beveelt ons hun lunchbox aan. We steken de straat over. We kunnen nog net de laatste lunchbox kopen, wat een geluk. En een stokbrood en een stuk kaas, voor acht euro hebben we onze lunch.
We lopen terug naar de Verschueren en begroeten documentairemaker Farzad Moloudi, die op het terras zit. Farzad maakte de aangrijpende documentaire Zone Zero, over de bezetting van de Gésukerk in de Koningsstraat door 150 mensen met verschillende achtergrond, van 2011 tot 2013. Een uniek document, aangezien hij er zelf woonde en alle gebeurtenissen van nabij volgde.
De Verschueren is afgestemd op een publiek van bohémiens. Cafés waar je je eten zelf mag meebrengen, zie je nog zelden. We krijgen zelfs bestek. We smullen bij een soundtrack van oude hits. Na het eten schrijven we elk een postkaartje. Voor onze dochters die op kamp zijn. Wanneer we bijna klaar zijn en de kaartjes uitwisselen om onze naam erop te schrijven, hoor ik nog net deze zinnen zingen voor het volgende nummer begint: “Send me a postcard darling/Send me a postcard now”. Deze noodkreet van Shocking Blue uit 1968 moet de hele tijd gespeeld hebben terwijl we aan het schrijven waren. We lachen om zoveel toeval.
We zetten onze tocht voort. We wandelen langs de lange Lyceumlaan die leeg is, geen auto’s, geen voetgangers. We komen voorbij het Athenée Royal Victor Horta, een prachtig schoolgebouw dat dringend nieuwe ramen nodig heeft. Het dateert van 1903 en werd ontworpen door gemeentearchitect Edmond Quétin, zo lees ik later.
Dan zien we de ingang van een parkje, het Pierre Pauluspark. We besluiten een kleine omweg te maken en er even door te wandelen. We komen terecht in een sprookjesachtig park met grote hoogteverschillen. Het is geïnspireerd op de romantische Engelse tuin, lees ik achteraf in de inventaris van het natuurkundig erfgoed van Brussel. We kunnen onze verbazing niet op over dit vrij goed verstopte bijzondere parkje, vooral wanneer een kip met haar tien kuikentjes voor onze voeten een smal paadje oversteekt. Dromen we? Is dit Brussel?
Via de Bordeauxstraat gaan we verder. Ook daar weer een mooi maar erg verwaarloosd schoolgebouw, de gemeenteschool J.J. Michel. Later verneem ik dat het ontworpen werd door dezelfde architect als het Victor Horta-atheneum, Edmond Quétin, in 1891. Er zijn zoveel verkommerde schoolgebouwen die hoogdringend aan renovatie toe zijn. Dan zien we rechts van ons een opmerkelijk modernistisch huis. Het dateert van 1931 en is ontworpen door F. Vervalcke en A. Marit. Er is weinig bekend over dit duo en dit is hun enige huis in Brussel. Misschien dat we er daardoor nog nooit van gehoord hebben. Maar wat een prachtig huis met die gedurfde oranje-zwarte façade. We zijn jaloers op de bewoners.
We steken de Chaussée de Charleroi over en komen aan bij het einddoel van onze wandeling: de tentoonstelling van Jean Prouvé in La Patinoire Royale, een galerie die vorig jaar zijn deuren opende in een voormalige rolschaatsbaan. De renovatie van het gebouw uit 1877 is ronduit indrukwekkend. Sober maar met de mooiste, duurste materialen. Wanneer we even naar de blinkende wc gaan, hebben we het gevoel in een vijfsterrenhotel te gast te zijn. Wat een contrast met de verwaarloosde schoolgebouwen die we op onze weg zagen. Waarom investeren rijke mensen vaker in galerieën met dure kunst, dan in onderwijs, in jeugd, in de kunstenaars van morgen vraag ik me ietwat naïef af. Jean Prouvé is een meubelontwerper wiens kasten, stoelen en tafels nu enorm gegeerd zijn. Zijn ontwerpen zijn eenvoudig, functioneel, solide, elegant, ingenieus, modern en warm. In La Patinoire Royale staat, behalve een selectie van zijn meubels, een paviljoen van hem opgesteld dat oorspronkelijk als klaslokaal was bedoeld. Eromheen een houten terras en een vijver met vissen. Het kan niet op.
Verbluft staan we even later weer op straat. We kijken uit op de lege, zonnige Rue Blanche, een smalle straat met statige witte huizen die van Haussmann zouden kunnen zijn, oude straatlantaarns en volle boomkruinen die haar overkoepelen. Brussel op z’n Parijs.
Deze bijdrage verscheen eerder op de blog De rode valies. Verhalen uit Brussel.