Categorieën
BrusselBlogt.be

Hoe van Brussel te houden

Er zijn van die dingen waar jij op mag spuwen, maar anderen niet. Dingen waarop je kankert tot het schuim je op de lippen staat, maar waarvan je moeilijk kan verdragen dat andere mensen er laatdunkend over doen. Leuven, waar ik opgroeide, is zoiets. Dirty Dancing is zoiets (behalve dat ik nooit zou spuwen noch kankeren op Dirty Dancing). En Brussel. Zeker Brussel. Mijn pleidooi voor een hellhole met weinig vrienden.

Stap 1: Niet.

U bent hiermee waarschijnlijk in de meerderheid.

U haalt de vuile straten aan, het kamikazeverkeer, de verloederde buurten, het “Is-dit-nog-wel-België-gevoel” (looking at you, Sally van Blind Getrouwd), de ingeslagen ruiten, de urinegeur in de trein- en metrostations, het dubbelparkeren, de dealers, het gebrekkige Nederlands (maar wel massa’s Arabisch), de onzinnige politieke spelletjes, de rottende tunnels en ga zo maar door. En op veel punten heeft u ronduit gelijk. Ik droom zelf ook van een hutje aan de zee.

Stap 2: Geef het tijd.

Ik wist niet zeker of ik naar hier wou komen. Collega’s die hier woonden vertelden zonder verpinken gruwelijke anekdotes over hoe ze overvallen, beroofd en gevierendeeld waren maar zeiden in dezelfde adem “topstad, gewoon doen”. Heel verwarrend. Een beetje zoals jonge ouders je vertellen dat ze niet meer weten wat seks is, geen tijd hebben om met hun ogen te knipperen en twijfelen aan elke levenskeuze die ze ooit maakten maar afsluiten met “baby’s zijn 24 karaats goud met hersenkwabben van pure engel, gewoon doen”. Niet te snappen tot je het zelf probeert, vermoed ik.

Toen ik hier de eerste keer naartoe kwam, sprintte ik snel weer weg. Een beetje geclaxonneer en ik verschrompelde als een slak. (Anno 2017 zou ik zonder verpinken “gore fuckhond” roepen of komt die claxon gewoon van mij, omdat die onnozelaar daar niet moet oversteken).

Toen ik hier de tweede keer naartoe kwam en wel bleef, vertelde iemand mij “Er zijn twee scenario’s. Ofwel loop je na één jaar gillend weg en kijk je nooit meer om. Ofwel word je verliefd en hang je er voor tien jaar aan.” Puur op koppigheid hield ik na dat eerste jaar vol. Ik woonde niet meer samen met de jongen die mijn hand vasthield bij de verhuis naar Brussel. Over mijn lijk dat ik zonder zijn handje meteen weer zou afdruipen. Ik had verdorie in Toronto gewoond, wat zou het Brussels Gewest mij dan plots te veel worden?

Blijkt dat verhuizen binnen je eigen land best pittig kan zijn. Ik ging in Leuven naar de kapper, de tandarts en de oogarts. Ik ging er nog vaker naar mijn toenmalig lief. Ik miste zo weinig mogelijk, al voelde ik ook dat zo’n spreidstand niet te lang mag duren.

Met de jaren liet ik steeds meer de railing los en schuifelde ik stilaan naar het midden van de ijspiste. Een Brusselse kapper. Mijn 29ste verjaardag vieren in Brussel. Een ander lief, met een Brussels adres.

Ik keek verder dan het centrum en ontdekte, ik zeg maar iets, de hippodroom in Bosvoorde. Toen ik filmpjes maakte voor de Koningin Elisabethwedstrijd zoefde ik met de cameraploeg door de decadent dure wijken van Posh Bruxelles. Ik ging naar de film en belandde toevallig in de Grand Eldorado. Ik begon met Bruxelles A Font – een Instagramprojectje waarin ik letters, woorden en logo’s fotografeerde op straat. Ik nam een stratenplan en duidde met een roze fluostift alle straten aan waar ik ooit al had gewandeld, om mijn eigen blinde vlekken te kunnen localiseren. (Nee, het is nog niet vol, maar wel steeds rozer).

Stap 3: Wees eerlijk.

Er zijn massa’s mensen die niet houden van steden. En dat is helemaal ok. Er zijn naar het schijnt zelfs mensen die niet van Parijs houden. Maar Brussel afrekenen op shit die typisch is voor steden en net zo goed in Antwerpen gebeurt, vind ik niet kosjer.

Het is makkelijk om de hellhole-mythologie waarheid te laten worden – des te meer als je hier weinig tijd doorbrengt. Ik was in het begin een poster child van de Bange Buitenstaander Beweging. Ik hield mijn huissleutels klaar in mijn hand, ik durfde mijn iPod (ha! Ver Verleden) niet gebruiken. Ik zag zoveel mensen die er anders uitzagen dan ik (of zo weinig die er hetzelfde uitzagen), die luidkeels op straat dingen stonden te zeggen die ik niet verstond, en ook dat vond ik bedreigend. En opnieuw, dat mag. Ik laat die gevoelens bij mezelf gewoon toe, als ze er zijn. Ik heb niet zo lang geleden “ik haat Molenbeek” gesmst naar mijn lief, en al klinkt het nu knullig, ik meende het toen uit de grond van mijn hart (al weet ik niet meer concreet wat er aan de hand was). Ik stapte vorig jaar na de aanslagen met heel dubbele gevoelens de metro op en ik betrapte mezelf op tranen van woede, gericht op al die vreemde mensen om mij heen. Niets mis mee.

Maar niets houdt je tegen om af en toe bij jezelf af te checken wat je projecteert en wat er écht aan de hand is. Wat de ene percipieert als een louche en levensgevaarlijke straathoek/medepassagier/situatie, daar haalt een ander fluitend zijn schouders voor op. Je bepaalt voor een groot stuk je eigen comfort zone. (En als je écht gelooft dat al het Kwaad van de Wereld zich verzamelt op een paar vierkante kilometer rond de Zenne, dan heb ik slecht nieuws).

Stap 4: Luister, praat, kijk.

Op de metro naar huis zat ik net naast een Italiaanse vrouw. Ze was aan het telefoneren en zei heel gemeend “Che bruto!”. Ging zeker over een fout vriendje. Zoiets vind ik leuk. De metro, zeker onder de Europese wijk, is altijd een beetje Babylon. (Een “Humans of Brussels”-fotoreeks zou er trouwens ogen te kort komen). Wat de kindjes van het Toekomstatelier allemaal vragen en zeggen, vind ik leuk. Dat er, toen ik laatst viel met de fiets omdat iemand zonder te kijken overstak en ik te bruusk moest remmen, twee zwarte meisjes vroegen of alles ok was, dat vind ik leuk. Dat mensen me vaak de weg vragen en dat ik hen meestal kan helpen, leuk. Dat de man die bedelt voor het wisselkantoor op de Gentsesteenweg en ik elke dag hallo tegen elkaar zeggen (en iets meer als we elkaar even niet gezien hebben), leuk. Het zero fucks-gehalte van Brussel is bijwijlen wraakroepend, maar het maakt tegelijkertijd dat mensen hier van weinig opkijken. De drempels zijn eigenlijk ontzettend laag.

Iedereen heeft bitchy resting face, ik in de eerste plaats. Niemand is Moeder Theresa, ik in de laatste plaats. Ik negeer heel veel mensen. Maar met je vizier op een kiertje ziet het landschap er al helemaal anders uit. We wonen in ons appartementsgebouw in Molenbeek onder één dak met Grieken, Turken, Congolezen, Marokkanen en van die Belgen – en we hebben met bijna iedereen een babbeltje (al vind ik die ene vrouw die alles over ons lijkt te weten en het zelfs merkt wanneer Simon een paar kilo is afgevallen wel stilaan een beetje akelig). Het is een petri-schaaltje. Soms gaat het stinken en schimmelen, maar soms is het ook geniaal. Of wist u niet dat dit allemaal één groot experiment was?

Stap 5: Relativeer.

Het is hier Caracas niet. Ik ben één keer op mijn plaats gezet, toen ik aan het zagen was over het Brusselse verkeer, door iemand die net terugkwam van China. Dat kon ik niet zo waarderen (Mag ik mijn eigen levenspijn nog kiezen DANKUWEL), maar ze had natuurlijk een punt. In the larger scheme of things is Brussel, naast honderden mastodont-steden, een piepkuiken. Een piepkuiken met een rokershoestje en een scherpe R, maar desalniettemin een babydier – en daar doen we lief tegen.

Stap 6: Gewoon.

Er wonen hier ongetwijfeld mensen die koekjes kakken, om even wat beeldspraak van mijn eindredacteur te lenen. En, aan het andere eind van het spectrum, is er sowieso ook een zeker quotiënt gore fuckhonden. Brussel is geen verre planeet. Het is gewoon een plek, met gebouwen en mensen, die meestal hun best doen, niet te vaak alleen willen zijn en wat geld willen verdienen. Een mindfuck van een mengelmoes, met mooie gevels. Bruut en oneindig zacht.

Sofie Rycken is redacteur en researcher bij de VRT, op dit moment bij het cultuurprogramma Culture Club. Daarnaast werkt ze als freelance journaliste, vertaler en copywriter in bijberoep. Ze heeft een eigen blog, waarvoor ze deze tekst schreef. 

Share