Donderdagochtend. De oudste dochter wil graag haar winterjas aan, hoewel de herfst nog moet beginnen. De winterjas is in de stomerij. Ik beloof hem vandaag te zullen halen. Wanneer man en dochters vertrokken zijn naar werk en school vertrek ik ook. Het is uitstekend weer om te wandelen: koud maar zonnig, een vrij stevige wind zorgt voor gezonde lucht. Ik vertrek naar het park.
Ik wandel langs het Homeplein. Wat een vreemde naam toch. ‘Waar woon je?’ ‘Op het Homeplein.’ Lijkt me niet fijn om te zeggen. Gekke combinatie van Engels en Nederlands. Huisplein zou ook een beetje absurd zijn. Een zekere charme heeft het plein wel. Misschien verwijst de naam naar home sweet home. Maar een home is ook een rusthuis. Geen home te bekennen hier. Hoe zou het plein aan zijn naam komen?
Ik kom bij het boekenkastje. Ik open het luikje. In het boekenkastje ligt een grote stapel Delhaize magazines en vier versleten videocassettes. Niet echt leesvoer. Ik sla rechtsaf, de cité in.
Hier staan bijna allemaal dezelfde huizen met gezellige voortuintjes. Het is hier zo stil, je zou vergeten dat je in Brussel bent. Eén grijs huis valt me op, ik heb het gevoel dat de bewoners er gelukkig zijn. Ik lees de namen op de deurbel: Thierry Donatienne Arthur Zoë. Altijd mooi als het hele gezin met de voornaam op de deurbel wordt vermeld. Het leven moet hier heel anders zijn dan langs mijn drukke laan. De geur van een heerlijke stoofpot waait me tegemoet. Hij komt uit het kruideniertje dat in deze woonwijk ligt. Kleine kruideniertjes fascineren me. Ze hebben allemaal hun eigen persoonlijkheid. Altijd vind je er wel iets wat je nergens anders vindt. Vaak spring ik er binnen. Maar nu niet.
Bij de ingang van het park doet een jonge gespierde man stretchoefeningen. Zijn fiets staat een eindje verderop. Zijn smartphone ligt op het zadel. Dat kan nu gerust, het is zo stil in het park, hij zal niet gestolen worden.
Ik loop naar mijn bankje, sla mijn boek open. Ook in mijn boek is een jongeman aan het sporten. Hij krijgt basketbaltraining op een highschool in Amerika. Zijn coach zegt hem dat hij om te scoren niet naar de vliegende bal mag kijken, maar steeds de basket in de gaten moet houden. Dat is moeilijk. In de verte hoor ik spelende kinderen op de speelplaats van de school die aan het park grenst. Een jogster komt voorbij. Net voor mij kruist ze een grootouderpaar met een jongetje in de buggy. Er vallen twee druppels op mijn boek. Even lijkt het bij die twee druppels te blijven. Maar dan begint het toch stevig te regenen. Ik heb geen paraplu bij. Ik zet mijn kap op en loop het park uit.
Ik ben bij de spoorweg. Het regent niet meer. Zal ik de wat onaangename tunnel onder de spoorweg nemen of nog wat verder wandelen, over de brug van Magritte heen? Magritte beeldde de brug af op ‘Le mal du pays’ – één van zijn meest persoonlijke schilderijen. Hij maakte het kort na de inval van de Duitsers in 1940. De schilder beleefde toen ook op persoonlijk vlak een moeilijke periode. Ik ga toch maar onder de spoorweg door. Dan nog een stukje door het kleine park. Nu ben ik bij de Delhaize. Heb ik nog iets nodig?
Gladfolie. Misschien nog iets anders. Ik ga de Delhaize binnen, neem een mandje. Neem wat druiven en de folie. Ook hier is het nog kalm. Een paar oude mensen doen hun dagelijkse boodschappen. Uit de luidspreker klinkt ‘Head over heels’ van Tears for fears. Twaalf jaar was ik toen dat liedje werd uitgebracht. Ik hield van Tears for fears en van zanger Curt Smith. Hij hing boven mijn bed. Het lied wordt onderbroken voor reclame. Dan gaat het verder. Zullen ze het tot het einde spelen, wanneer een elektronisch vervormde stem ‘Time flies’ zingt? Ik blijf nog even dralen tot ik de laatste woorden hoor.
Ik begeef me naar de kassa. Een grote, stevige, beetje afgeleefde man is voor me. De caissière wijst hem erop dat hij twee kranten heeft genomen. De man zegt dat de andere krant voor zijn moeder is. Dat maakt hem sympathiek. Hij vraagt de caissière of ze al lang terug is. Ze vertelt dat ze veertien jaar in deze Delhaize heeft gewerkt, vervolgens vier jaar in Basilix en nu alweer twee jaar terug hier. Ik reken. Twintig jaar aan een kassa. Hoeveel biepjes zouden dat zijn? ‘Vous avez toujours bonne mine,’ zegt hij. Nu heeft de caissière pas echt bonne mine. Ze straalt nog steeds als ze mijn boodschappen inscant. Ik steek de gladfolie en de druiven in het opvouwbaar Magritte-tasje dat steeds in mijn handtas zit. Een blauwe duif vliegt door de blauwe lucht boven de blauwe zee, wolken vullen zijn lichaam.
Ik loop naar huis. Het is weer beginnen te regenen. De wandeling heeft geen deugd gedaan. In gedachten loop ik hem nog eens. Misschien kan ik erover schrijven. Spijtig dat ik geen foto’s heb gemaakt. Ik heb er geen enkel moment aan gedacht.
Morgen ga ik mijn wandeling opnieuw maken, denk ik. Een beetje verheug ik me erop.
Deze bijdrage verscheen eerder op de blog De rode valies. Verhalen uit Brussel.