Categorieën
Brussel Actua Pellicule & papier Wonen in Brussel

Mark Elchardus: “Laat het debat over de stad niet enkel aan de stedelingen”

Exact 90 jaar geleden publiceerde de Duitse filosoof Martin Heidegger (1889 – 1976) zijn magnum opus Sein und Zeit (Zijn en tijd). Een jaar later werd Heidegger hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Freiburg en was zijn naam als denker gemaakt. Wij zijn nu eenmaal in de wereld geworpen, we groeien op en leven in een context en met een geschiedenis. Dat bepaalt de manier waarop wij waarnemen, waarop wij omgaan met wat ons omringt, waarop wij zijn. ‘Tijd’ speelt daarbij een essentiële rol: de mens is zich bewust van de dood. De toekomst is eindig en de mens is gericht op die toekomst en interpreteert zijn verleden vanuit die toekomst.

Kortom, tijd is beperkt … en wat doen wij daarmee?

Tot zover de filosofische spielerei, want Mark Elchardus (°1946) heeft op zich weinig vandoen met Heidegger – alleen al ideologisch is er een diepe kloof – , maar dat tijd en tijdelijkheid veel bepalen in ons leven zal hij beamen. Tijd is essentieel voor zijn onderzoek en dat van de onderzoeksgroep TOR (Tempus Omnia Revelat – de tijd onthult alles) die hij oprichtte en die onderzoek doet naar de tijdbesteding van de Vlaming. Dat onderzoek bracht hem tot de theorie van de ‘symbolische samenleving’. Die theorie gaat ervan uit dat heel wat veranderingen die onze traditionele samenleving hebben veranderd de laatste 50 à 60 jaar, wel geleid hebben tot individualisme (als ideologie) maar niet tot meer uniciteit, tot meer unieke levensstijlen – kortom niet tot meer individualisering. De ene vorm van sociale controle en voorspelbaarheid is vervangen door andere vormen, vooral bepaald door het complexe samenspel van onderwijs, media, middenveld, consumptiemaatschappij en religie. De Symbolische samenleving: een exploratie van de nieuwe sociale en culturele ruimtes is intussen 15 jaar oud, maar loopt in grote mate voor op hedendaagse debatten over de kloof tussen de politiek-correcte elite en een groot deel van de bevolking, over de opgang van populisme à la Trump.

Elchardus publiceerde vooral over die eerste onderwerpen: de steeds groter wordende kloof tussen hoog- en laagopgeleiden – elk met hun eigen codes en symbolen – en de rol van de (vluchtige) media in onze ‘dramademocratie’. Maar goed, waarover heeft Elchardus niet geschreven? Meestal gebaseerd op studies en kwantitatief onderzoek, aangevuld met een duidelijke mening, links van het centrum. Hij verwierf vooral bekendheid als VUB-socioloog, opiniemaker en SP.A-huisideoloog, weliswaar vaak met voor ‘links’ afwijkende standpunten over veiligheid, immigratie en multiculturalisme. De Brusselaar woonde het eerste decennium van zijn jeugd in Limburg, maar sindsdien de rest van zijn leven in de hoofdstad.

Hij stelt verheugd vast dat er steeds meer wordt gedebatteerd over stedelijkheid, verzekert hij ons, maar is ook kritisch voor de ‘stedelingen’ en ziet niet alles in de steden even positief tegemoet. Dat wisten we al sinds zijn kritische opinie ‘De stad aan het einde van haar stedelijkheid’ in De Morgen (15 april). Hij gaat er graag dieper op in.

Merkt u ook steeds meer aandacht voor stad en stedelijkheid?

“Bij pers en opiniemakers gaat er absoluut meer aandacht naar de toekomst van steden. Bij politici net minder, net omdat ze misschien weten dat ze in steden dilemma’s mogen verwachten, en voor politici is kiezen verliezen. Daar blijf je liever van weg. Het bevolkingsaantal en daarmee de uitdagingen in onze steden groeien, en dat verdient aandacht.

Op wereldvlak is dat nog fenomenaler dan enkel in Vlaanderen: heel wat Afrikaanse landen bijvoorbeeld zullen blijven groeien. Die groei zal vooral in de steden plaatsvinden, en leiden tot miljoenensteden van 5 à 10 miljoen inwoners in Afrika en Azië.

Verstedelijking in Azië en Afrika: fenomenaal (bron: UN-Habitat, “World Cities Report 2016, Urbanization and Development: Emerging Futures“)

Helaas wordt dit het debat over stedelijkheid enigszins gemonopoliseerd door een kleine groep van stedelijke mensen – ik noem hen gemakkelijkheidshalve “de stedelingen” – die slechts 10% van de bevolking uitmaakt volgens mijn onderzoek. Maar die stedelingen zijn wel meer dominant in het debat, meer aanwezig in de politiek en in de media of in het verenigingsleven.

Meer dan 80% van de bevolking woont liever in een huis met een tuin, landelijk of in een villawijk. Ook heel wat mensen die nu in de stad wonen, zouden daar liever wonen, maar kunnen zich dat vaak niet veroorloven. Daarmee bedoel ik trouwens zeker niet dat veel stadsbewoners hier fundamenteel ongelukkig rondlopen. Uit eerder geluksonderzoek bleek bijvoorbeeld niet dat mensen die in de stad wonen minder (of meer) gelukkig zijn dan anderen.

De 10% stedelingen waarover ik het heb , ouden echt van de stedelijkheid: ze zijn kosmopolitisch, ze zoeken cultuur en diversiteit, ze wonen graag in een appartement, bij voorkeur in een gemengde buurt. Ik wil daar ook niet meewarig over doen, want ze zijn erg geëngageerd en doen onmiskenbaar veel voor hun stad. Ze hebben dan ook sterke overtuigingen.

Daar zit ook het probleem: ze hebben nogal de neiging om hun levensstijl en visie als algemene norm te beschouwen. Maar misschien hebben laaggeschoolden of allochtonen andere ideeën omtrent deze stad? Het lijkt me belangrijk om veel meer te onderzoeken wat iedereen in deze stad wil. Hoe zou de publieke ruimte moeten ingericht zijn, bijvoorbeeld?”

Welke andere visies zouden laagopgeleiden of allochtonen dan hebben?

“We hebben dat niet in detail onderzocht. Wat wel uit onderzoek blijkt, is dat velen zeer verdeeld zijn over al dan niet wonen in een gemengde buurt … moslims evenzeer trouwens. Er zijn ook moslims die liever wonen in een straat waar moslims in de meerderheid zijn, en andere moslims gaan daar net lopen. En ik kan me wel voorstellen dat moslims een andere visie hebben op de zichtbaarheid van religie in de publieke ruime, al moet ik er voor de eerlijkheid aan toevoegen dat ik dat niet onderzocht heb. Maar zij maken binnenkort de helft van de Brusselse bevolking uit, dus zou dat wel eens grondig onderzocht mogen worden. We gaan er nu te veel vanuit dat de visie van de “stedelingen” op de stad die van iedereen is.

Ander voorbeeld: heel wat stedelingen zijn kritisch over de auto in de stad, maar die kritische visie wordt niet gedeeld door de meeste stadsbewoners, anders zouden er veel minder auto’s zijn.”

Wat is uw eigen mening over de plaats van de wagen in de stad?

“Ik stel alleen vast dat het aantal auto’s niet daalt in Brussel, hoewel men het de mensen die hun auto gebruiken steeds moeilijker maakt. Veel mensen vinden de auto nu eenmaal het meest evidente vervoersmiddel. Ik erken wel de moeilijkheid voor politici, hoor. Die is namelijk dubbel: enerzijds hebben ze een pedagogische opdracht, namelijk aan de samenleving zeggen welke problemen zich voordoen en hoe we daarmee moeten omgaan, bijvoorbeeld voor de luchtkwaliteit, en anderzijds mensen toelaten het leven te leiden dat ze willen.”

In Voorbij het Narratief van Neergang  (2015) hebt u het over ‘declinisme’: het gevoel bij de burger – ook als die het zelf goed stelt – dat het niet goed gaat met onze maatschappij en beschaving, zelfs dat die bedreigd worden. Spelen de steden een rol in dat gevoel? Denken we aan de meerderheid van burgers van vreemde origine in onze steden, aan de aanslagen in Brussel en andere steden.

“De rol van de stad in het gevoel van neergang onderzocht ik niet. Het onderzoek dat ik deed wijst uit dat overweldigende meerderheden van de bevolking neergang zien. Onderdeel van die kijk op de werkelijkheid is het gevoel dat integratie van nieuwe groepen niet lukt en relaties tussen moslims en niet-moslims gewelddadig kunnen worden. Die gevoelens spelen samen met verwachte werkloosheid en armoede een rol in het declinisme. Uit de recente Eurobarometers blijkt zelfs dat mensen nu relatief minder bezorgd zijn over hun job of de economie dan over migratie en vluchtelingen en de bijhorende spanningen. Dat was niet het geval in de studie die ik deed in 2013. Maar al die zorgen vloeien voort uit globalisering: het buitenland is het binnenland geworden. En ja, vele van de daaruit voortvloeiende problemen worden sterk geassocieerd met grote steden, zoals de hoofdstad.”

De spanning tussen moslims en niet-moslims in onze steden zal velen inderdaad angst inboezemen. Het is een van de vele nieuwe breuklijnen in onze samenleving die u herkent en beschrijft.

“Religie is natuurlijk altijd iets dat mensen onderling verbindt en dus ook onderscheidt van anderen: de ene gelooft en de andere niet. Maar het christendom is al langer een geseculariseerde religie – “sociaal katholicisme” zoals godsdienstsociologen dat noemen – en verschilt daarin van de islam op dit moment.

We worden nu geconfronteerd met mensen die écht – fanatiek – geloven. Ik ben nog nooit een katholiek tegengekomen die beweert dat God alwetend is en zijn wetten dus beter zijn dan die van de staat, maar ik kom frequent moslims tegen die het evident vinden dat Allah alwetend is, en dat zijn wetten dus beter zijn de wetten van mensen – die nu eenmaal feilbaar zijn.  Uit verschillende enquêtes in Nederland en in België blijkt een duidelijke wederzijdse vervreemding tussen moslims en niet-moslims. In beide groepen stelt 40% of meer dat de Europese levenswijze niet compatibel is met de islam. Niemand heeft baat bij gewilde blindheid voor dat gegeven, ook al blijven sommigen vasthouden aan het geloof dat het ontkennen van de werkelijkheid een goede manier is om met de werkelijkheid om te gaan.

Die wederzijdse vervreemding is met de tijd gegroeid. Voor de eerste moslimmigranten was religie niet eens zo fundamenteel. Sinds de jaren 60 is er in de moslimwereld een duidelijk religieus réveil, dat in de jaren ’90 overwaaide naar de moslimbevolking in het Westen. Internationale (politieke) gebeurtenissen spelen daarbij uiteraard een grote rol. Dat is een grote uitdaging, omdat het aantal moslims zeker in steden zoals Gent, Antwerpen, Brussel, … enkel maar zal toenemen. Van het overwinnen van die wederzijdse vervreemding hangt de leefbaarheid van onze steden en onze samenleving af.”

We raakten het eerder al aan: een andere fundamentele – misschien zelfs fundamentelere – breuklijn die u erkent is die tussen hoog- en laagopgeleiden.

Inderdaad, al in de jaren 90 schreef ik reeds over die kloof tussen hoog- en laagopgeleiden. Uiteraard is elke samenleving gekenmerkt door meerdere verschillen: man/vrouw, arbeider/bediende, moslim/niet-moslim, autochtoon/allochtoon etc. Maar het onderscheid tussen hoog- en laagopgeleiden is de meest dominante kloof, een echte breuklijn, omdat ze ook samenhangt met de materiële leefomstandigheden, met verschillende opvattingen en houdingen, met zeer gescheiden leefwerelden zonder veel sociale interacties tussen de groepen, met een sterk verschillende politieke opstelling. De contacten tussen hoog- en laagopgeleiden zijn schaars geworden, schaarser dan vroeger in elk geval.

Die scheiding heeft zijn oorsprong met name in het onderwijs en de media. Het is trouwens niet zo dat de hogere opleiding zelf voor een breuklijn zorgt. Die breuklijn begint in de middelbare school, tussen de richtingen die voorbereiden op een hogere opleiding enerzijds en de andere opleidingen anderzijds.”

Hoe gebeurt dat concreet?

“In één onderzoek hebben we de ontwikkeling van die verschillen in het secundair onderwijs bestudeerd. Men ziet dan een in de loop van het secundair onderwijs toenemend verschil tussen de leerlingen in het ASO en in het BSO. Van meet af aan is er enig verschil dat samenhangt met de gezinsachtergrond. Opvallend is echter de toename van dat verschil.  Die kan in grote mate worden verklaard door de groei van een verschillende mediavoorkeur van beide groepen leerlingen. Het verschil dat men op het einde van het secundair ziet is dan het resultaat van gezin, peergroup, onderwijsvorm, maar vooral media-invloed.”

Later (2002) schreef u over de symbolische samenleving.

“De breuk tussen laag- en hooggeschoolden is onder meer groot omdat we in een symbolische samenleving leven. Natuurlijk is elke samenleving ‘symbolisch’: mensen communiceren met elkaar via symbolen en tekens en dat was altijd al zo. Maar in onze hedendaagse samenleving is de productie van tekens enorm toegenomen. Het verzamelen, interpreteren, produceren en/of verspreiden van symbolen is zelfs de hoofdmoot geworden van de meeste jobs.

Communicatie en het verspreiden van symbolen is steeds belangrijker in de symbolische samenleving. Gevolg: een inflatie aan marketeers en communicatoren. (Fokke en Sukke – foksuk.nl/)

Dat proces gaat steeds sneller: vergelijk de huidige mediaberichtgeving, de trends, de technologische ontwikkelingen bijvoorbeeld eens met vroegere tijden, toen de boodschap van pakweg de Katholieke Kerk lang dezelfde was, in een maatschappij die (daardoor) ook zeer stabiel was.

Er zijn allerlei symbolen waarmee we onszelf als individu een identiteit aanmeten: denk aan onze vrijetijdsbesteding, hobby’s, kledij, muzikale smaak, mediavoorkeur, politieke voorkeur. Al die zaken hangen veel sterker samen dan we zouden willen toegeven. De migratie terzijde gelaten is de diversiteit in onze maatschappij verminderd en is de standaardisering toegenomen. Niet onlogisch, gezien het feit dat iedereen langer onderwijs geniet. Ik verwijs naar de hilarische foto’s van de Nederlandse fotografen Arie Versluis en Ellie Uyttenbroek. Het duo fotografeert “unieke” Nederlanders, die evenwel zeer gelijkaardig gekleed zijn.

Foto’s van Versluis en Uyttenbroek: we zijn weinig uniek ( © www.exactitudes.com)

Terzijde: stad of platteland op zich is geen echte breuklijn. Vele voorkeuren hangen samen met media en die zijn niet verschillend tussen stad en platteland. Het zou kunnen dat woonplaats en manier van wonen wel een symbool is, meer voorspellingswaarde heeft voor houdingen en opvattingen. Dat hebben we in ons onderzoek nooit bevraagd; het zou misschien boeiend zijn te onderzoeken. In het buitenland gebeurde dat, in leefstijlonderzoek.”

Scholing en mediagebruik beïnvloeden elkaar bij laag- en hoogopgeleiden. Wat is de rol van media bij moslims?

“Dat hebben we niet onderzocht, ook al omdat we dat medialandschap niet goed genoeg kennen. Je moet weten welke zenders en kranten waarvoor staan. Het enige dat we weten is dat ze veel kijken naar buitenlandse zenders, getuige daarvan de schotelantennes die iedereen ziet in het straatbeeld. Fysiek leven ze dus hier, maar “symbolisch” leven ze in niet onbelangrijke mate in een andere maatschappij. Dat is in onze onderzoeken te sterk verwaarloosd, besef ik sinds kort. We onderzochten vooral hun positie hier: werken ze, wat is hun inkomen, welk onderwijs volgen ze? Terwijl media en communicatie minstens even belangrijk zijn, waarschijnlijk veel belangrijker voor de vorming van houdingen en opvattingen. Een aantal van die jongeren zijn meer bezig met bijvoorbeeld wat in het Midden-Oosten gebeurt dan wat hier gebeurt.”

Schotelantennes in het straatbeeld. Leven in een andere symbolische samenleving?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe zit dat met het verband tussen de verschillende breuklijnen?

“Die verschillen doorkruisen en beïnvloeden elkaar. Bijvoorbeeld: een Vlaamse autochtone hooggeschoolde heeft 3% kans om werkloos te zijn. Een Franstalige laaggeschoolde moslim heeft 48% kans om werkloos te worden. 16 keer zo veel, en bijna één kans op de twee. Die drie breuklijnen dragen elk bij tot verschillen en samen produceren zij spectaculaire ongelijkheden.

Uit ons onderzoek bleek wel dat de onderwijsvorm meer bepalend is dan de religie. Maar er zijn nog steeds verschillen tussen moslims en niet-moslims, ook wanneer ze hoogopgeleid zijn. Een hooggeschoolde moslim wordt bijvoorbeeld meer gediscrimineerd dan niet-moslims en snel geconfronteerd met het glazen plafond.

Ik focus nu op de grote groepen, maar er zijn natuurlijk ook allochtonen die niet moslim zijn, we hebben die ook meegenomen in onze onderzoeken bij jongeren. Die derde categorie bengelt op vele vlakken tussen de autochtoon en de allochtone moslim. Al zijn er daarbinnen ook grote culturele verschillen. Je kan natuurlijk niet oneindig gaan uitsplitsen want dan wordt je steekproef te klein en niet meer significant genoeg voor relevant onderzoek.”

U hebt ook meegewerkt aan de onderzoeken van het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) bij scholieren in Brussel, Gent, Antwerpen. Ook daar bleek de vervreemding van allochtonen die ‘symbolisch’ elders leven. Daarnaar verwijzend: moeten we pleiten voor sociale mix in wijken of scholen? Prof. Pascal De Decker bijvoorbeeld is eerder sceptisch.

“Goede vraag. Ik heb daar geen sterke mening over. De onderliggende vraag is: bevordert meer contact ook de goede verstandhouding tussen groepen die elkaar misschien niet goed kennen? Tegenover de intuïtie, namelijk: ‘natuurlijk wel!’, zou het namelijk ook kunnen dat meer contact net leidt tot meer conflict. Het onderzoek van het Jeugdonderzoeksplatform lijkt uit te wijzen dat er geen duidelijk verband is tussen contact en verstandhouding. Uit Amerikaans onderzoek blijkt wel dat contact de verstandhouding bevordert, maar onder heel bijzondere, restrictieve voorwaarden die zelden vervuld zijn. Vanuit onderzoek kan je dus moeilijk het ene of het andere hard maken. Het is een open vraag waar we in alle openheid zouden moeten kunnen over debatteren, zonder a priori’s.

Elchardus: over sociale mix moeten we zonder taboes durven discussiëren (hier: stadssocioloog Stijn Oosterlynck, De Standaard, 26 augustus 2017)

Alleen vrees ik wel dat als we elke ambitie en elk beleid inzake contact en integratie loslaten, we segregatie dus toelaten of zelfs stiekem steunen, de situatie zou kunnen escaleren of leiden tot een nieuw soort verzuiling, in de vorm van aparte allochtone of moslimpartijen en -verenigingen. Vlaanderen heeft ook een sterke verzuiling gekend, maar dat ging over bevolkingsgroepen die een verleden en heel wat cultuur deelden. Kortom, hierover zijn meer onderzoek, meer reflectie en meer debat nodig. Al wil ik wel nog herhalen wat ik al zei, namelijk dat veel mensen niet in een gemengde buurt willen wonen, wat als het ware een tendens tot segregatie inbouwt in je samenleving. Scholen reflecteren de buurten.”

Over diverse en homogene buurten gesproken: hoe gesegregeerd is Brussel?

“Zeer sterk gesegregeerd, op verschillende niveaus. Er is een grote groep van bemiddelde yuppies en expats. Aan de andere kant is er een groep van personen die het moeilijk heeft, in precaire omstandigheden woont, meestal ook in andere buurten. Een deel daarvan voelt zich bovendien cultureel en religieus vervreemd van de rest van de samenleving door hun geloof, waar ze steeds meer hun identiteit aan ontlenen. Dat is toch een probleem voor Brussel. Brussel is een zeer ongelijke stad geworden. Er zijn gemengde buurten maar ook haast afgegrensde homogene buurten zoals de Woluwes.

Als het over diversiteit gaat, beroepen burgemeesters zich vaak op het aantal nationaliteiten, maar daarover gaat het niet. Soms kan je een mix van veel nationaliteiten beter managen, dan een situatie met twee of een beperkt aantal groepen die zeer duidelijk zijn, de verschillen opblazen tot de essentie van de eigen identiteit en tegenover elkaar staan.

In de loop der tijd zijn mensen positiever gaan staan tegenover diversiteit, maar je voelt en ziet aan alles dat de kern van het probleem de invulling en aanvaarding van de seculiere samenleving is.”

Elchardus: “Je voelt en ziet aan alles dat de kern van het probleem de invulling en aanvaarding van de seculiere samenleving is.”

U schrijft veel – en scherp – over de stand van de democratie, over populisme, over de media. Benjamin Barber en andere schrijvers menen dat lokale overheden en politici, zeker in de steden, veel beter geplaatst zijn om problemen op te lossen én het vertrouwen van de burger te winnen.

“Ik ga daar voor een deel in mee, weliswaar met enige nuance. Het lijkt me duidelijk dat de politiek momenteel een malaise kent, en daarvoor zijn verschillende oorzaken. De lokale politiek ontsnapt ten dele aan die malaise, bijvoorbeeld omdat mensen geloven dat het lokale niveau wél nog echt greep op de zaken heeft, wat nationaal al lang niet meer het geval is. Maar een aantal zaken kan je gewoonweg niet op lokaal vlak oplossen, en daarvoor heb je dus altijd de hogere niveaus nodig: gewest en land, maar ook Europa en zelfs andere supranationale niveaus.

Ik vind ook dat de stad een cruciaal gegeven is omdat bepaalde problemen zich hier het eerst en het scherpst stellen: de stad is knooppunt van belangrijke maatschappelijke problemen zoals diversiteit, veiligheid, omgaan met beperkte (openbare) ruimte. Die analyse geldt niet enkel in onze steden. De Afrikaanse steden groeien als gek, de veiligheidsproblemen en problemen van religieuze radicalisering echter ook. Onlangs was ik op een conferentie waar het hoofd van de Marokkaanse veiligheidsdienst in discussie ging over de Afrikaanse stad van de toekomst. De eerste zorg die hij zag in de Afrikaanse steden is veiligheid. De smart city was voor hem een stad die veilig is. En de man had verdomd goede argumenten.

De vervreemding tussen moslims en niet-moslims is een feit, zeker in onze steden. Als we in de steden geen oplossing vinden, dan gaan we ze nergens vinden. Positief geformuleerd: de oplossingen die we in de steden vinden zijn voor iedereen bruikbaar.

Politieke partijen moeten om die reden dan ook luisteren naar hun burgemeesters, zeker van de steden. Zij brengen een schat van ervaring aan. Ik durf verder te gaan: de geloofwaardigheid van een partij beoordeel ik op basis van het aantal competente stadsburgemeesters die zij in haar rangen telt.”

Onderzoeksgroep Cosmopolis van de VUB buigt zich over stedelijke problemen. Bent u daarbij betrokken?

“Neen, ze hebben me wel gevraagd mee te werken aan een boek, maar ik vrees dat ik daarvoor onvoldoende tijd heb, verder voel ik me op dat vlak ook geen expert. Maar de stad heeft dergelijk onderzoek nodig, zodat men stedelijk beleid kan onderbouwen. Op basis van hypotheses en onderzoek: wetenschappelijk en evidence-based kortom.”

Is Cosmopolis ook geen clubje hooggeschoolden?

“Inderdaad. Daarom raad ik hen aan: organiseer eens een grondige, brede enquête bij de gehele Brusselse bevolking, om te weten hoe mensen hier willen wonen. Het zou kunnen dat heel wat wensen ecologisch onverantwoord zouden zijn, maar dan weten we tenminste wat een groot deel van de Brusselaars wil. Het zou kunnen dat er zeer veel consensus is over bepaalde zaken, of net heel veel onenigheid over de meeste zaken. Maar dat zouden we dan tenminste weten.

We zien ook dat de middenklasse met kinderen de stad verlaat, organiseer dan eens een grondig onderzoek om de vinger daar beter op de wonde te kunnen leggen.”

Wat denkt u zelf?

“Ik verwijs opnieuw naar mijn onderzoek. De wens van velen is toch: een huis met een tuin, één of twee kinderen en een vrijetijdsbesteding gericht op het gezin. Dat eerste is natuurlijk zeer moeilijk in de stad en voor het laatste heb je de stad niet nodig.”

Kunnen we iedereen garanderen buiten de stad te kunnen wonen? U schrijft zelf: “Het is duidelijk dat het land waarschijnlijk te klein is, alleszins op de verkeerde manier bebouwd, om aan de woonwensen van deze generatie te kunnen voldoen.”

“Dat is een reëel probleem. Ik zei al dat politici een dubbele opdracht hebben, waaronder mensen maximaal het leven laten leiden dat zij willen – en op dit moment is dat voor de overgrote meerderheid buiten de stad. Maar het lijkt me onvermijdelijk dat we op termijn meer in de steden zullen moeten gaan wonen, en dat we in de steden creatiever zullen moeten zijn en bijvoorbeeld hoger gaan wonen. Maar de Vlaming overtuigen om de stap te zetten kan enkel door de steden zelf aantrekkelijker te maken. Maar ik beken: dat is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wat voor de ene ‘aantrekkelijker’ is, is dat misschien niet voor de andere.”

Het beeld leeft sterk dat de stad zeer geïndividualiseerd is, een verzameling anonieme atomen, en het platteland nog echte dorpsgemeenschappen kent.

“Je verwijst naar de sociologisch-filosofische begrippen Gemeinschaft en Gesellschaft, ontstaan als reactie op de modernisering. Ze werden stellig geponeerd door de Duitse socioloog Ferdinand Tönnies (1855 – 1936) en meestal vertaald als gemeenschap en maatschappij. Hij zag de modernisering van de 19de eeuw immers als een evolutie naar een ‘contractuele maatschappij’. De stad werd toen al beschouwd als het prototype van die evolutie. Ikzelf kan me niet zo vinden in dat begrippenpaar. Als historische analyse klopt het niet volgens mij, en ik geloof dat de hedendaagse steden meer zijn dan een los netwerk maar altijd ook een vorm van gemeenschap zijn en tot op zekere hoogte gemeenschap moeten zijn om leefbaar te zijn. Je hebt meer nodig  dan gehoorzamen aan de wetten om samen te leven. Mensen moeten ook de zin van die wetten en regels delen, waarden delen, dus gemeenschap vormen.”

Op welk niveau ziet u die verbondenheid? Op wijkniveau, of toch op een stadsniveau – in een stad van meer dan 1 miljoen burgers?

“Die discussie heb je op elk niveau natuurlijk; ook in kwesties over Vlaanderen, België, de EU, de wereld geldt: hoe lager hoe sterker de verbondenheid. In een stad zal identificatie sterker zijn op wijkniveau, maar dat neemt niet weg dat men zich ook met een stad kan verbonden voelen, vanuit een collectief gevoel: wij zijn Brussel en houden van Brussel. Of Gent, of Antwerpen. Het kan en het moet, want het is echt nodig voor een leefbare stad.”

Elchardus kritisch voor de Brusselaar in De Morgen

In uw vrije tribune was u nog kritisch voor de ‘blinde Brussel-liefde’: “Brussel-liefde is verzet tegen dat soort stadshaat. Het is in feite niet veel meer dan dat, want het materiële voorwerp van die liefde is lelijk en stinkt.” Houdt u (nog) van Brussel?

“Ja. Maar in mijn stuk wilde ik de Brusselaars aanmanen om toch eens te kijken naar de problemen ook. Ikzelf heb zeker intens van Brussel gehouden, maar ik ben de laatste jaren toch overweldigd door de problemen. We hebben het al uitgebreid gehad over de vervreemding en de samenlevingsproblemen, maar ik denk ook aan de mobiliteitsproblemen en de verkeersinfarcten. Aan de belabberde infrastructuur en de onzinnige ingrepen zoals een grote stenen woestijn zoals het Flageyplein. De voetgangerszone in het centrum van Brussel is oerlelijk. Ik stoor me mateloos aan de commercialisering van de stad, met enkel restaurants, klerenwinkels, en snackbars. Er zouden beter wat meer boekenwinkels zijn want er zijn er zo weinig in Brussel. Ik ga vaak naar Filigranes, en elke keer hoop ik dat het niet opeens een klerenwinkel is geworden (lacht). Gelukkig hebben we mooie parken die ook steeds meer gebruikt worden.”

Flagey: een lelijke stenen woestijn (Foto © Serge Brison)

Hebt u al overwogen om elders te gaan wonen?

Neen, dat niet.

Welke steden vindt u nog de moeite?

“Ik heb vijf jaar in Providence (VS) gewerkt en op verschillende momenten in New York gewoond – alles samen een half jaar. Op die stad ben ik toch wel verliefd geworden. Maar ik houd ook van Parijs, Rabat, Rotterdam, Luik. Misschien toch eerder steden die iets rauws en iets druks hebben, of ook iets majestueus. Een stroom is natuurlijk ook altijd mooi, of een mooi station. Dat doet denken aan reizen, aan passage, aan de stad als tussenstop.”

Een mooie slotgedachte van de socioloog die sinds 2012 met emeritaat is. Lezenswaardig zijn onder meer ‘De Symbolische Samenleving’ (2002), ‘Voorspelbaar Uniek’ (2012) en ‘Voorbij het narratief van neergang’ (2015).

Lieven De Rouck schrijft op zijn blog Lieven Brusselt over steden, stedelijkheid en Brussel. Zijn interview met Marc Elchardus verscheen in het septembernummer (nr. 229) van het maandblad Meervoud.

Share