Categorieën
Pellicule & papier Podium Resto, Café & Uitgaan

Tussen ramp en vrijheid: Brussel door de bril van Johan Swinnen

“Krijg een kind, plant een boom, schrijf een boek”, is het antwoord van de Cubaanse volksheld José Martí op de vraag wat ieder mens zou moeten doen voor zijn dood. Kunsthistoricus en film- en fotografiekenner Johan Swinnen heeft die bucket list nu al afgewerkt. Lang vóór die zoon, de boom, het boek, was er een heel ander leven. Een jeugdig leven dat 50 jaar geleden helemaal op zijn kop werd gezet, met de brand in de Inno op 22 mei 1967.

Johan Swinnen: “De Inno brandt nog steeds in mijn hart” (foto © Manu Buelens)

De Inno brandt nog steeds. Zeker in het hart van Swinnen. Hij was dertien toen zijn ouders omkwamen in de vreselijke brand. Hij verloor zijn beide ouders, die op uitstap waren in Brussel. Door uitzonderlijk toeval was Swinnen zelf niet meegegaan. Zijn ouders deden mee aan prijskampen en wonnen voor 20.000 Belgische frank aan aankoopcheques van de Innovation. Ze zouden er een campingwagen mee kopen om samen met hem, zijn broer en zijn zus op vakantie te gaan.

Omdat ik een kom eten had laten vallen, werd ik gestraft: ik mocht niet mee naar Brussel. Ik was er het hart van in. De volgende dag vertrokken mijn ouders. Ze parkeerden hun wagen bij het Meiserplein en namen tram 90 naar het centrum. We hebben nooit meer iets van hen gehoord. Mijn broer, die aan de unief studeerde, besloot samen met mijn zus om mij niet naar een weeshuis te sturen, maar om het thuis samen proberen te rooien. Dat is gelukt, ik ben er zeer dankbaar voor.”

Later begon Swinnen zich veel vragen te stellen over de ramp: “In 1967 woedde de vreselijke Vietnamoorlog volop. In de VS stootte president Johnson op groeiende weerstand, en ook het internationale protest zwol aan. Precies in die periode organiseerde de Brusselse Innovation een Amerikaanse veertiendaagse.

Twintig jaar lang deed hij in alle luwte en eenzaamheid onderzoek naar wat toen gebeurde. Hij is zeker van zijn stuk: het was een aanslag.*

Over die aanslag en dat deel van zijn leven handelt zijn boek – het werd een roman – ‘Happening – de aanslag in de Inno’. En dit gesprek. Maar ook over veel meer. Over fotografie en film. Over radicalisering en geweld. En, aangezien vele Brusselse plaatsen een grote rol speelden in zijn leven en in het leven van andere betrokkenen bij de aanslag, ook over Brussel. En andere steden.

In de Inno: klein herdenkingsteken aan de brand (foto © Manu Buelens)

We beginnen ons gesprek aan de Koolstraat, de Dambordstraat en de Nieuwstraat. Aan de Inno dus. We mogen zelfs een foto maken bij het kleine gedenkteken. Blijkbaar mag dat niet altijd.

Je moet weten: de leiding van de Inno vond al lang dat het gebouw ‘gemoderniseerd’ moest worden omdat het niet meer beantwoordde aan de toenmalige noden en normen. Dat het erfgoed was – ontworpen door Horta – was slechts een detail.

Emile Bernheim, baas van de Inno, droomde al van een nog groter warenhuis en van een volledig nieuwe site in de stad, naar Amerikaans model. Kort voor de brand was hij met enkele bestuurders van de Stad Brussel net in de VS geweest. En slechts 24 uur na de brand kwam men al samen om plannen te bestuderen voor een nieuw Manhattan in Brussel, terwijl men nog bezig was met slachtoffers te zoeken en te bergen. Qua cynisme kan dat tellen.

Uiteindelijk hebben ze de buurt met rust gelaten, maar op andere plaatsen hebben ze het wel gedurfd om radicaal af te breken en iets anders te bouwen, denk aan de Noordwijk hier vlakbij. Ondanks of dankzij de brand?

De meeste mensen hier passeren zonder enig benul. Wordt voldoende duidelijk gemaakt wat hier gebeurd is?

Neen, en dat is straf, want het gaat over 323 doden. Een beeldend kunstenaar zou een herdenkingskunstwerk moeten maken. Maar er is geen herdenking, zoals er ook geen volledig dossier meer is. Daar is zeer slordig mee om gegaan door justitie, en dat vind ik schandalig. Het dossier werd almaar kleiner in die 20 jaar dat ik er – in alle stilte – mee bezig was. Er zijn de laatste jaren gewoon ganse delen van het dossier verdwenen.

 Ik zit vele avonden in Brasserie Mort Subite. Op loopafstand van het Filmmuseum vind ik hier gezelligheid die me omarmt en ik geniet van het idee dat hier vlakbij in de schitterende Koninginnegalerij op 1 maart 1986 de eerste publieke filmvoorstelling in België heeft plaatsgevonden door de gebroeders Lumière, de pioniers van de filmkunst. De gele patinekleur van de brasseriemuren geven me het gevoel deel uit te maken van een lange Brusselse geschiedenis. (Happening, blz. 246)

Dan brengt Café Mort Subite aangenamere herinneringen terug.

Dit café gooit me terug naar een mooie tijd: mijn studententijd. Mijn humaniora was niet altijd fijn, zoals je in mijn boek kan lezen. Hogeschool Sint-Lucas in Schaarbeek, waar ik fotografie en film studeerde, was een verademing voor mij. Mijn studententijd gaf me vrijheid. Ik zat op kot op het Weldoenersplein in Schaarbeek en ontdekte vandaar Brussel. De Mort Subite was mijn vaste stek. Ik passeerde hier en ging daarna naar Cinematek, waar ik bijna elke avond een film ging bekijken. Dat was betaalbaar voor mij, en het was het moment van de Nouvelle Vague, de openbaring van het vrije denken.

In de Mort Subite in Brussel: ronduit vertellen over de tijd van toen. De ober kijkt en ziet dat het goed is. (foto © Manu Buelens)

Het was zeker geen studentencafé en ik zat hier ook vaak alleen. Om te lezen of te schrijven in mijn schriftje – filmscenario’s, kortverhalen, liefdesbrieven. Ik was vaker hier dan op mijn kot in mijn eerste Brusselse jaren. Nog steeds zie ik gemiddeld één film per dag en elke film heeft ergens wel mijn wereldbeeld mee beïnvloed. Er was niet enkel de film, maar ook de fotografie, wat ik tenslotte studeerde. Ik wilde met fotografie de wereld veranderen. Dat had ik geleerd van de mijnstakingen: we hoeven niet in de politiek te gaan om de wereld te veranderen. Dat kon ook via kunst en cultuur. Op onze campus vonden veel maatschappelijke acties plaats: pro homorechten, tegen Vanden Boeynants, tegen de kolonels in Griekenland, het Franco-regime en de kernraketten.

Wat was je eerste indruk van deze stad?

Ik kwam aan in Brussel-Noord. Aan de ene kant had je de beruchte werven waar de WTC’s en andere kantoorgebouwen werden opgetrokken, ten nadele van de bestaande volkswijken. Ik had het daar net al over. Ik maakte er foto’s van: het verdwijnen van die woonwijken en het zien verrijzen van Amerikaans aandoende wolkenkrabbers was immers zeer vervreemdend.

Amerikaans aandoende wolkenkrabbers in de Noordwijk: vervreemdend (foto © Gautier Houba)

De kant van Schaarbeek en Sint-Lucas was warmer en aangenamer, met kleine winkeltjes en zo. Daar kon ik betaalbaar wonen. Daar waren ook best veel prostituees, echt ‘Brusselse’ prostituees trouwens, wat je je nu natuurlijk nog moeilijk kan voorstellen. We dronken al eens een pint met hen in onze cafés.

Kortom, voor mij was de combinatie van Schaarbeek en Cinematek en de cafés in het centrum zeer verruimend. Ik legde daarbij altijd makkelijk contact met mensen en had aandacht voor hoe de stad evolueerde. Vergeet niet, ik was ook de enige Vlaamse student die in het weekend in Brussel bleef, waardoor ik toen andere facetten van de stad ontdekte en andere netwerken moest zoeken. Daardoor werd ik volwassen. Sowieso word je als volledige wees sneller volwassen. Ik heb altijd gewerkt tijdens mijn studies, want die moest ik zelf betalen. Sabena, Eternit, Marie Thumas in combinatie met de horeca hebben voor mijn inkomsten gezorgd.

Ondanks de nabijheid van de Inno, was de stad voor mij een soort troost in een moeilijke periode, toen ik ten volle begon te beseffen wat met mijn ouders gebeurd was en ik me soms eenzaam voelde. Ik voelde me hier minder eenzaam dan op het platteland. Hier was iedereen immers een beetje op zoek. Plezier om het leven, dat was ik mijn ouders, de doden verschuldigd. Het besef dat ze vermoord werden liet traumatische gedachten na. Troost vond ik tijdens nachtwandelingen in de Nieuwstraat. Ik moest een manier vinden om naar het leven terug te keren, en dat deed ik op mijn eentje.

Is Brussel sindsdien veranderd?

Zeker. De meeste wijken waren heel anders. In de Koningsstraat bijvoorbeeld, waar veel verdelers van films waren. Mijn docenten Guido Henderickx en Robbe De Hert openden ons bovendien de ogen via documentairefilms over bepaalde Brusselse wijken en buurten. Dat moedigde ons aan om foto’s en films te maken van wat we zagen zag in de stad. We probeerden de gewone man en vrouw in beeld te brengen. Ik begreep toen dat je door fotografie en film een stukje realiteit naar voren kan brengen. Er was veel respect voor een fotograaf. Fotografie en zeker film waren nog redelijk nieuwe media.

De Koningsstraat als centrale as: vroeger heel anders dan nu (foto © Gautier Houba)

En na de studies?

Ik ben hier nog even blijven plakken. Later heb ik in Leuven en Limburg gewoond, om diverse redenen, en ook toen kwam ik in het weekend vaak naar Brussel. Ik miste die mix van culturen.

Ik kan daar geen rationele of wetenschappelijke uitleg voor geven, maar ik voelde me aangetrokken tot de stad Brussel. Bij ons thuis was Brussel echt de uitstap van het jaar en mijn ouders waren ook goedgemutst als ze naar Brussel konden. Ik herinner me nog goed dat mijn moeder hier altijd nieuwe lingerie kocht, een mooie metafoor voor de vrijheid van de grootstad. Mijn vader vond hier ook buitenlandse tijdschriften, die ze in Limburg niet vonden. Dat speelde ook mee. Brussel was niet voor iedereen zo speciaal. Sommigen keken op naar Hasselt en vonden Brussel heel ver en te mijden.

De Vlaming en zijn hoofdstad, het blijft een moeilijk verhaal.

Ik merkte dat ook aan mijn VUB-studenten. Sommigen wisten na zelfs na 3 jaar VUB nog niet waar Cinematek was. Die kwamen niet of in elk geval te weinig van de VUB, van hun eiland, om de stad te verkennen.

Is dat nu anders?

Ja. Maar het kan en moet nog beter, ook bij de docenten. Het probleem aan de VUB is dat weinig proffen in Brussel wonen. Als je kijkt naar de Antwerpse of Gentse universiteit, dan woont 80 procent ook in die stad. In Brussel is het echt een minderheid, terwijl het natuurlijk beter zou zijn om meer proffen te hebben die deelnemen aan het Vlaams cultureel en zelfs politieke leven in Brussel. Antwerpen heeft wel een echte stadsuniversiteit, ingebed in de stad, waar rector Van Goethem ook op inzet.

Ik had altijd veel respect voor Els Witte, mijn rector toen ik professor werd. Ze hield van Brussel en vertelde me eens: ‘Voor Limburgers die met de trein komen, zou het evidenter zijn om af te stappen in Leuven, een stad halverwege, die ook een universiteit heeft. Ik ben altijd blij als ze toch blijven zitten tot in Brussel.’ (lacht) Overigens, heeft de VUB ooit de ambitie getoond om in Brussel Vlaanderen op de kaart te zetten en te tonen: wij zijn niet enkel een Brusselse maar ook een Vlaamse universiteit? De VUB is wel open naar de ULB, maar te weinig naar de stad of naar Vlaanderen. Ik doceerde reeds jaren terug een aantal van mijn colleges in de Cinematek. Het was een signaal dat ik als prof wilde geven.

We wandelen – zoals in de tijd van toen – van de Mort Subite naar Cinematek. Dat brengt ons bij de volgende passage in het boek.

Dan zie ik een mooie jonge vrouw zitten in de barcoupé van de Thalys. Ze luistert naar een groepje van vier jongeren die chansons zingen […] ze mijmert dat ze er verkeerd aan gedaan heeft om tijdens haar verblijf in Parijs zo vaak de metro te nemen, ze had moeten flaneren, verlangend naar liefde met veel aandacht voor de medemens. Ze denkt aan de regels uit het gedicht ‘De wandelaar’ van Martinus Nijhoff: ‘Mijn eenzaam leven wandelt in de straten, […] toeschouwer ben ik uit een hoogen toren.’ (Happening blz. 306)

Swinnen: Toen ik aan de Sorbonne doceerde hoorde ik Parijzenaars vaak zeggen: we wonen in een fantastische stad, maar door ‘metro boulot dodo’ en het gejaagde leven genieten we daar te weinig van. Als je ergens korte periode of als toerist bent, kijk je rond. Als je ergens echt woont, leef je gejaagd.

Is dat typisch voor Parijs?

Dat weet ik niet. Ik weet wel dat een stadsbestuur daar iets kan aan doen, door mooie buurten te creëren.

Waarom heet wandelen in de stad trouwens ‘flaneren’, en in de Oostenrijkse bergen niet? Je bent intellectueel, seksueel, … actief. Dan is de stad met al die prikkels de ideale voedingsbodem voor contacten. Een fotograaf is een jager, alert en op zoek naar beelden, een loerder, het juiste beeld op het juiste moment. Een flaneur eigenlijk ook. Alleen: flaneren is niet enkel kijken, maar ook bekeken worden, uitdagen en ontdekken.

Welke rol speelt fotografie in de roman?

Ik deel de haat-liefde verhouding ten opzichte van het medium fotografie met de links-liberale Amerikaanse essayiste Susan Sontag. Zij noemt de fotograaf de voddenraper van de geschiedenis en zijn foto’s getuigenissen van een voorbije tijd. De schilder bouwt iets op, de fotograaf legt iets bloot. Vooraan in het boek lezen we een citaat van haar: ‘Fotograferen dient een verheven doel: verborgen waarheden onthullen en een verdwijnend verleden conserveren.’ Het medium fotografie leent zich daar inderdaad goed voor.

Kan ik dat beter illustreren dan met een anekdote uit het boek, en dus uit mijn leven? Ik beschrijf er hoe ik uitgerekend de zondag voor de aanslag een reeks van drie kleurfoto’s nam met mijn Leica-camera. Deze foto’s zijn de laatste vastgelegde en tastbare herinneringen van mijn ouders. Ik koesterde tijdens het jarenlange rouwproces deze foto’s van mijn ouders, als wilde ik de vergankelijkheid van hun lichamen vereeuwigen.

Sontag zegt ook: foto’s verzamelen is de wereld verzamelen in ons hoofd. Foto’s leggen ervaringen en contacten vast, zorgen voor herinneringen. Voor een goede foto moet je dus alert zijn.

Er is bijvoorbeeld een bekende foto van de Antwerpse fotograaf Herman Selleslags. Hij ziet in 1968 Paul McCartney trampolinespringen in Hyde Park in Londen, en het resultaat van zijn alertheid is een magnifieke foto: McCartney die iets geks doet.

Paul McCartney: even gek doen (foto 1968)

Maar dat soort foto’s zie je nog maar weinig. Tegenwoordig kan je alles fotoshoppen. Waardoor mensen minder op momenten en beelden moeten jagen, en dus minder flaneren, laat staan contact leggen. De zoektocht naar het juiste moment is weg, en dus ook die aandacht dat het met zich meebracht voor de zingeving en humanisering van het medium fotografie.

Het flaneren heeft door technologie, andere beeldcultuur, een andere betekenis gekregen, net zoals het fotograferen zelf. In mijn tijd gingen wij de stad in als jagers op zoek naar een onderwerp. Je moest constant alert zijn en op het juiste moment paraat staan om een goed beeld op te merken.

Ik vraag me soms af waarom nog steeds zoveel mensen fotografie studeren, terwijl iedereen het zelf doet met een smartphone. Dat jongeren graag fotograferen is klaarblijkelijk niet veranderd. Het is een eerste stap om de wereld te veroveren, en ook te manipuleren, naar je hand te zetten.

In het boek schrijf je zowel positief als negatief over fotografie.

Fotografie heeft een grote link met de realiteit. Ik zag net een zwarte man in een deken bedelen in licht euforische, dronken toestand. Je kan daar een goede foto van maken. Maar je kan veel soorten goede foto’s maken. De blik van de fotograaf bepaalt hoe je een stad in beeld brengt. Dat is ook gevaarlijk.

Je kan Brussel, en elke stad, zeer lelijk en zeer mooi voorstellen. Ik vind dat we nog altijd een beetje hoop moeten geven. De stad zoals ze is met goede en minder mooie kanten, en zoals ze kan zijn.

Fotografie heeft geen klank, geen tekst, geen opeenvolging van beelden. Per definitie ga je isoleren van de context. Documentairefotografie is dan ook geen vrijgeleide voor om het even wat, vind ik, en zeker niet voor manipulatie.

Met foto’s loop je nog meer dan met film het risico de armoede pittoresk voor te stellen. […] Bij film kan je dat oplossen door montage, door de opeenvolging van beelden. […] Als fotograaf moet je erg oppassen voor symboliek, want de meeste symbolen werken niet meer, zijn helemaal afgestompt. (Happening, blz. 165)

Daguerreotypen waren bij machte de werkelijkheid te overschaduwen, een nieuwe werkelijkheid te scheppen. ‘Fotografie was één van de middelen om een stad te verbeelden’, fluisterde Horta me in de droom toe. (Happening, blz. 270).

In Brussel waren recent tentoonstellingen te zien van Andres Serrano (Koninklijke Musea voor Schone kunsten) en William Klein (Botanique). Wat vond je daarvan?

Serrano ken ik persoonlijk en ik houd van zijn werk. Hij overschrijdt de grens van het normale binnen de fotografie. Ik denk aan de tentoonstelling The History of Sex in Groningen, waar hij vele variaties van seksualiteit in beeld bracht. Een plasseksfoto werd gebruikt als promotiefoto in het straatbeeld. Dat heeft geleid tot veel controverse, en ik vind dat een interessant debat: wat kan je tonen in het straatbeeld, in de publieke ruimte? Er werden ook foto’s van hem gevandaliseerd in het museum. Het toont wat fotografie teweeg kan brengen.

Zijn reeks over daklozen of over de machtigen der aarde, vind ik zeer de moeite. Hij voelt goed aan waar macht of zwakheid, goed of slecht zit en kan dat uitbeelden.

Serrano’ bundelde in de reeks “Denizens of Brussels”, een aantal portretten van daklozen in onze hoofdstad.

William Klein heb ik ooit geïnterviewd voor Radio 3. Hij is heel anders dan Serrano, minder choquerend. Denk zeker niet dat hij enkel een observator was, hij regisseerde meer, wat leidde tot spannende beelden. Ik herinner me de bijna iconische foto van kinderen met een speelgoedpistool. Het pistool lijkt echt maar is het niet.

Jeff Wall uit Canada vind ik zeer interessant. Helemaal geënsceneerd, maar daardoor brengt hij zaken in beeld die zo typisch zijn dat je ze in het echt niet zou kunnen Hij heeft aandacht voor belichting, ook in stedelijke omgevingen. Hij gaat niks uit de weg en komt ook in achterbuurten. Ik houd nogal van fotografen met een verhaal en ik pas voor fotografen die enkel aandacht hebben voor de esthetiek.

Ik ben zeer benieuwd hoe een goede fotograaf, die niet vervalt in reclameprentjes of dramatiek, Brussel zou fotograferen. Liefst het alledaagse, maar wel met een knipoog naar de grootse geschiedenis van de stad.

Wordt Brussel momenteel niet goed in beeld gebracht?

Algemeen erger ik me nogal aan het ophemelen van Brussel, maar ook aan de eeuwige negativisten. Er moet toch een manier zijn om Brussel in beeld te brengen op menselijke maat. Een echt Brussels stadsmuseum zoals het STAM in Gent en het MAS in Antwerpen zou daarvoor ook een meerwaarde kunnen zijn. Waar echt de stad wordt uitgebeeld zoals ik ze heb gekend, zoals mijn grootouders ze hebben gekend. We zijn zo slecht in het uitbeelden van onze afkomst en ons verleden. De broers Lumière hebben hier belangrijke presentaties gegeven, hier zijn veel internationale intellectuelen, kunstenaars, politici gepasseerd. Maar waar vind je dat erfgoed en die geschiedenis terug?

Ik vind dat Brussel zichzelf niet goed genoeg op de kaart zet. Dat geldt voor vele instellingen, bv. ook voor Muntpunt. De Standaard Boekhandel is meer herkenbaar dan Muntpunt of deBuren die op hetzelfde plein liggen. Het zijn niet voldoende bakens in de stad en ze werken ook te weinig samen. Als bestuurder van deze twee instellingen hamer ik erop, maar het is niet gemakkelijk om gehoor te krijgen. Laat staan dat het Vlaamse bakens zijn: Brussel als hoofdstad van Vlaanderen in alle diversiteit en openheid van de diverse politieke meningen is te weinig zichtbaar bij die instellingen. De directies doen hun best maar het kan beter. Er zijn werkpunten.

Terug naar Cinematek. Ik kwam hier als student zeer vaak. Ik heb hier ook een jaar gewerkt om de Vlaamse directeur, die plots overleden was te vervangen in combinatie met mijn job aan de VUB. Dat was een uitdaging, werken in een federale wetenschappelijke instelling. (lacht)

Cinematek (foto © Manu Buelens)

Heel de Nouvelle Vague, met Jean-Luc Godard, François Truffaut en ook vele van oorsprong Brusselse cineasten. Men ging weg van de studio en bracht de stad in beeld: een camera op de auto, door Parijs rijdend de stad laten zien.

Ik denk ook aan de Brusselse Agnès Varda, die in haar straat, de rue Daguerre in Parijs, met de mensen gaat praten en dat filmt. De stad als protagonist die zelf ging spreken – met haar architectuur, beweging van mensen, autoverkeer. Dat was nieuw, en dat vind ik heel sterk. Michelangelo Antonioni deed hetzelfde met Rome en andere steden.

Daguerréotypes (1976): Agnès Varda laat buurtbewoners aan het woord

Ik ben uiteraard benieuwd naar de verfilming van mijn boek. Zoals je weet zijn de rechten verkocht en wordt het allemaal concreter. Er zijn ook plannen voor een fictiereeks en een documentaire-uitzending. Vergeet niet: mijn roman handelt grotendeels over mijn leven en is heel openhartig, ik heb er lang over nagedacht. Bij een verfilming laat ik de controle helemaal los, voor wat nochtans potentieel een groter publiek betekent. Ik heb er bewust voor gekozen om me niet te bemoeien met het scenario. Nele Meirhaeghe is een professionele scenariste en ze contacteert me soms voor duiding. Ik heb er alle vertrouwen in. Het kan alleszins niet anders dan visueel spektakel opleveren, zeker in de handen van zo gereputeerde filmmakers als Eyeworks met (waarschijnlijk) Jan Verheyen als regisseur.

We spreken af en gaan samen naar de bioscoop op het De Brouckèreplein: Last Tango in Paris. […] De discussie over de bizarre film, die de grens aftast tussen uitersten bevriezen we voor later. We stappen de majestueuze inkomhal in van het Metropolitan Hotel […] Een lange nacht nodigt ons uit. (blz. 249)

Swinnen: We staan hier aan Hotel Métropole omdat Brussel en mijn periode aan Sint-Lucas voor mij de ontdekking van de vrijheid betekende. Op een bepaald moment raakte ik in Cinematek aan de praat met een iets oudere vrouw die meeging naar de Mort Subite. We hadden interessante gesprekken, al was het soms moeilijk omdat mijn Frans niet je dat was. We wisselden telefoonnummers uit en van het ene kwam het andere. Ik wist van haar niet zoveel, behalve dat ze erop uit was om elkaar wekelijks te ontmoeten. Ze wilde dat we elkaar zagen met de nodige grandeur, dus we ontmoetten elkaar in dit hotel, meestal nadat we naar de film geweest waren. We ontwikkelden een soort vriendschapsliefde. We speelden filmscènes na, discussieerden over film, theater, opera, … Ze had een sterke persoonlijkheid en een dito identiteit: ze was zeer Frans en dat had een duidelijke betekenis voor haar. Het was ook meer dan seksualiteit: die vrouw was een warme geborgen figuur in soms moeilijke tijden.

Hotel Métropole: de ontdekking van de vrijheid (foto © Manu Buelens)

Ik heb mijn leven lang gestudeerd – film, kunstwetenschappen, agogiek, museologie filosofie, Vlerick, … allemaal zeer belangrijk. Maar ook de ervaringen in dit hotel waren ook bepalend voor mijn evolutie naar volwassenheid.

Dat was voor mij de ontdekking van seksualiteit, de grenzen van de vrije liefde, van nieuw leven en nieuwe vrijheid.

Voorheen was wat ik in films zag iets dat los stond van mijn eigen leven, van het reële leven. Voor haar was dat niet zo. Zij ging op in de films en het maakte dat ook voor mij de film – met andere levens, surreële werelden, niet buiten het leven stond, maar er opeens potentieel deel kon van uitmaken.

Maakt ‘de stad’ deel uit van ‘de adolescentie’?

Mijn persoonlijke ervaring: enkel in de stad was de anonimiteit die ik nodig had, en niet op het platteland.

Ook romantisch is Chalet Robinson. Maar romantiek is niet de reden van ons bezoek. De feeërieke taverne-feestzaal-restaurant op een eiland in het Ter Kamerenbos ver van de drukte van de stad lijkt weinig te maken te hebben met de brand in de Inno. En toch.

Het is de plaats waar ik ooit met een collega-kunsthistoricus van de VUB kwam eten. Hij vertelde me over de baas van de Inno, Emile Bernheim. Ik was – en ben nog steeds – razend op hem. Uiteraard zijn de grote schuldigen de daders van de terreur zelf. Maar hij ging ook in de fout: hij luisterde niet naar de voorgaande waarschuwingen. De extreemlinkse militanten hadden reeds actie gevoerd in de Inno naar aanleiding van de veertiendaagse van Amerika, waarbij de Inno vol Amerikaanse vlaggen en andere symbolen hing. Zij hadden gewaarschuwd dat ze verder zouden gaan indien dat daar bleef hangen. En zo geschiedde. Met andere woorden: op geen enkel moment heeft men een goede inschatting van de risico’s gemaakt. Trouwens ook niet op het praktische vlak, qua brandveiligheid, sproeiers, evacuatieplannen, en dergelijke meer. Ik heb buitenlandse voorbeelden onderzocht en die waren veel meer up-to-date.

Die kunsthistoricus kwam dus over de vloer bij Bernheim, die naast ondernemer ook kunstverzamelaar was. Hij kwam daar om de verzameling van Bernheim te inventariseren en te taxeren, met het oog op een mogelijke verkoop ervan, wat dan weer de kas van de Bernheimstichting zou moeten spijzen. En daarom wilde die collega mij ontmoeten: tijdens die opdracht zag hij tientallen, zo niet honderden exemplaren van de Paris Match over de ramp in de Inno, die Bernheim had gekocht.

Paris Match dd. 3 juni 1967 over de brand in de Inno: “La tragédie de Bruxelles”

De secretaresse van Bernheim wist te zeggen dat die heel ordentelijk gelegd waren, ook afgestoft werden en dergelijke meer. Af en toe zonderde hij zich af of op zijn zolder, dronk een glas Pomerol, rookte een Havanna en wilde niet gestoord worden. Blijkbaar was hij toch onder de indruk van alles wat gebeurd was. Dat gaf hem voor mij een menselijk gezicht. Ik zag een soort schuldbesef, dat ik bij de daders die ik ontmoette nooit heb gemerkt.

Dat verhaal was straffe kost voor mij. Ik heb die dag niet gegeten. En de komende dagen ook nauwelijks. Ik schreef het als een hoofdstuk in Happening van me af.

Chalet Robinson (foto © Manu Buelens)

Je veroordeelt in je boek – uiteraard – de aanslag en het geweld. Maar tussen de lijnen merk ik wat sympathie voor de rebellie en de dissidentie.

Stel dat ik op dat moment ouder dan 13 jaar was geweest, dan zou ik wellicht ook het Amerikaans imperialisme en oorlogsgeweld, burgerslachtoffers inbegrepen, veroordelen. Ik ging wel akkoord met protest. De vraag is: hoe ga je om met die verontwaardiging en hoe uit je dat?

Ik heb het heel moeilijk met de groep die radicaliseerde maar simpelweg niet bedacht dat hun daden vele dodelijke slachtoffers zouden maken. Ik was er dan ook niet goed van toen ik later een van de daders tegenkwam die zei ‘wel verantwoordelijk maar niet schuldig te zijn’. Dat gebrek aan schuldbesef heeft me wekenlang beziggehouden en heeft me extra gestimuleerd om dit boek te schrijven. Ook als hommage aan mijn ouders.

Is die persoon op de hoogte van het boek? Heeft ze het gelezen?

Het gaat over Delphine uit het boek. Ik weet niet of haar Frans goed genoeg is. Maar ze is op de hoogte en heeft me gecontacteerd met de boodschap dat het duidelijk een roman is – fictie dus – en dat ze met rust wil gelaten worden.

Het boek is belangrijk voor mij persoonlijk: door het schrijven van dit boek ben ik nu klaar met de moord op mijn ouders. De vraag blijft: acht ik het na mijn onderzoek plausibel dat vanuit extreemlinkse kringen een ‘aanslag’ op de Inno werd beraamd? Wel, ik acht het niet alleen plausibel maar zelfs heel waarschijnlijk dat een minuscule groep uit dat bonte wereldje van plan was om – na al eerder een paar krasse acties ondernomen te hebben tegen de commerciële ‘Amerika’-week (in volle Vietnam-oorlog!) in de Inno de klanten af te schrikken met iets meer dan voetzoekers. Uiteraard zonder de bedoeling te hebben een ravage te ontketenen zoals toen heeft plaatsgevonden.

Dat brengt me bij een volgende vraag: kun je na een vreselijke misdaad tegen honderden burgers, waarvoor je niet gestraft bent, zomaar opnieuw je plaats innemen in de wereld?

Kun je dan doen alsof het gewoon om nevenschade in hun militante acties tegen het Amerikaans imperialisme ging? En ten slotte: waar is de kritische rol gebleven van de journalistiek in de volwassenwording van België in de jaren 1967 en later? Waarom was er nooit onderzoeksjournalistiek over deze aanslag?

De Inno, Mort Subite, Cinematek en Robinson speelden dus een grote rol in mijn leven en de aanslag op de Inno, plaatsen waar we vandaag geweest zijn. Ik denk ook aan de commune Ché in Brussel vlakbij het Warandepark waar trouwens ook kinderen van de Brusselse bourgeoisie en politici kwamen, en café Le Petit Lenin. Een café voor extreemlinks in de Spoormakersstraat, vlakbij de Grote Markt.

Tot zover Brussel. Van welke andere steden houd je? 

Ik houd van Parijs en niet van Londen, maar ik kan dat niet verklaren. In Parijs vind ik wat ik zoek: brede lanen, fantastische musea, antiek- en boekenwinkeltjes, het mekka van de fotografie, … Ik heb onlangs Turijn enigszins toevallig ontdekt, dat vond ik echt een revelatie. Alles wat je zoekt, of wat ik zoek, is daar: ontspanning, design, FIAT, water en ja, een grandioos filmmuseum.

Ik was recent in Auckland in Nieuw-Zeeland waar mijn zoon woont. Hij zeilde met zijn boot van Antwerpen aan het MAS tot ginds en werkt er nu. Die stad staat voor de levenskwaliteit in alle rankings van wereldsteden zeer hoog. De stad kent een perfect evenwicht en is harmonisch gegroeid. En toch is het een stad vol migratie. Iedereen is daar wel trots in Nieuw-Zeeland te wonen, Nieuw-Zeelander te zijn.

Auckland (Nieuw-Zeeland): hoog in de ranglijsten

En ik ben ook graag waar ik sinds 1993 woon, in Antwerpen. Daarvoor woonde ik op het Limburgse platteland. Zoals het hoort: grond gekocht, een huis gebouwd, en zelfs een bos gepland achter mijn huis. Kortom, ik heb een zoon gemaakt, een boom gepland en een boek geschreven, zoals dat heet. (lacht) Voor de kinderen was het een mooie tijd natuurlijk op het platteland, met die tuin, maar het was toch ver van alles. Ik zou er toch niet snel teruggaan. Hier is zoveel te doen. Ik wil zeker in een stad oud worden. Maar het is nog niet zo ver, ik ben nog niet oud. (lacht)

Happening: de aanslag in de Inno verscheen in 2017 bij Uitgeverij Vrijdag.

*Andere artikels en interviews gaan veel beter diep in op de kwestie ‘was het een aanslag’. Bijvoorbeeld doorbraak, deredactie.be, bruzz, Kanaal Z.

Website Johan Swinnen

Lieven De Rouck schrijft op zijn blog Lieven Brusselt over steden, stedelijkheid en Brussel. Zijn interview met Johan Swinnen verscheen eerder in het decembernummer (nr. 231) van het maandblad Meervoud.

Share