“Zo vroeg al?” vraagt mijn broer. Ik heb hem een foto doorgestuurd van de blauwverlichte zaal in Flagey waar ik vanavond naar een concert van de Turkse pianiste Büşra Kayıkçı ga. “Ja, het begint al om half zeven,” antwoord ik.
Op de rij voor me zit een tiental meisjes van een jaar of acht, ik vermoed leerlingen van een academie met hun leerkracht. Ook zie ik heel wat vrouwen met een hoofddoek in de zaal zitten. Een vroeg aanvangsuur kan veel doen als je een diverser publiek wil bereiken.
Ik ben erg benieuwd naar dit concert, dat eerder dit jaar wegens de aardbeving in Turkije werd uitgesteld. De muziek van Büşra Kayıkçı ken ik nog maar pas. Ik zag haar foto op de website van Flagey en vond haar een innemende persoonlijkheid. Ik luisterde even naar haar muziek en die raakte me direct. Ze is beïnvloed door de minimal pianomuziek van John Cage en Nils Frahm, waar ik erg van hou – maar drukt er duidelijk haar eigen stempel op.
De pianiste komt op en gaat met haar rug naar het publiek zitten. Haar lichtblauwe hoofddoek past bij het blauwe licht in studio 1 van Flagey. Haar gezicht zie ik niet, maar dat hoeft niet. Ze begint meteen te spelen. Ik kijk graag naar pianospelende handen en zie ook het binnenwerk van de piano mooi bewegen.
Ik zit in het midden van de laatste rij, naast de geluidstechnicus. Mijn papa was ook geluidstechnicus. Dus vind ik het fijn, de lichtjes naast me storen me niet. Deze man is een medemuzikant, hij bepaalt mee de klank van de avond. Ik vind het leuk om te zien welke knopjes hij induwt of verschuift.
Büşra Kayıkçı is niet alleen pianiste, maar ook interieurarchitecte. Dat hoor je in haar muziek. Ze weet de ruimte te vullen en aan te kleden, mede door het gebruik van elektroakoestische elementen. Doorheen haar pianospel klinken het speelgoed van haar dochter, rinkelende glasscherven, kabbelend water.
Even denk ik dat de pianiste de muziek voor zich zal laten spreken en het hele concert met haar rug naar ons zal zitten. Maar nee, ze draait zich tussen de nummers naar het publiek toe en praat graag over haar werk.
Ze vertelt hoe architectuur en muziek voor haar samengaan. Het nummer “Quba” van haar laatste plaat “Places” is geïnspireerd op het Arabische woord “qubba” dat “koepel” betekent. Een van de basiselementen van de islamitische architectuur. Een metafoor voor het vreedzame samenzijn van mensen onder één dak. Iets waar we zo hard nood aan hebben in deze tijd, zegt ze. Vanavond brengt ze ons samen onder de koepel van haar pianospel.
Ze vertelt dat België altijd speciaal voor haar zal zijn, omdat haar eerste Europese optreden hier plaatsvond. Ze vertelt over haar samenwerking met de Belgische designer Cédric Etienne, die een stilteruimte ontwierp. Ze spreekt over haar liefde voor de zee, de onbereikbare wereld onder de waterspiegel.
En dan, temidden van de rustgevende muziek, mooie woorden, verstilde klanken, betoverende soundscape, wanneer ze aan een nieuw nummer wil beginnen, komt ineens per ongeluk een vreselijk oorpijnigend geluid uit de sampler. Ze moet aan een fout knopje hebben gedraaid. Ze keert zich naar het publiek toe, zegt niets, maar kijkt recht de zaal in en glimlacht. De hele zaal lacht mee. Groots.
Net als het bisnummer “Old friend”. Het gaat over het weerzien met haar piano, de piano uit haar kindertijd, waar ze door de coronacrisis niet meer op kon spelen – hij stond in een studio waar ze lange tijd niet naartoe kon. “De titel lijkt romantisch, maar de muziek is een beetje agressief omdat ik mijn piano zo stevig wou knuffelen.” Ik denk aan die oude vriend die ik zo graag nog eens zou terugzien en ween. Ja, zo zou het kunnen voelen.
Na het concert staat ze in de foyer te praten met haar fans. Ze neemt haar tijd, gaat graag met hen op de foto. Een vrouw laat zich samen met de pianiste door haar man fotograferen. Ik observeer de mooie verbondenheid tussen artieste en fans, die haar muziek duidelijk al langer kennen dan ik en haar op handen dragen.
Rond acht uur sta ik weer buiten op het Flageyplein. Ik heb nog geen zin om naar huis te gaan. In de stad start om half negen nog een goed bluesoptreden. Van Bruno Deneckere & Kathleen Vandenhoudt. Hij wordt weleens de Gentse Bob Dylan genoemd. Kan ik dat wel maken, na deze prachtige verstilde pianomuziek? Moet ik die niet langzaam laten insijpelen? Deze ervaring mag ik toch niet uitwissen door er meteen een totaal andere ervaring overheen te laten gaan?
Maar waarom zou ik mezelf dwarsbomen met gedachten over wat welvoeglijk is en niet als het gaat over het genieten van muziek? Er komt net een 71 aan, een beetje impulsief spring ik op de bus naar het centrum. Daar hangt de kerstverlichting ineens, is het al die tijd van het jaar?
In café Bizon is het optreden net gestart, maar de ambiance zit er al goed in. In het publiek overwegend mannen, de meeste al wat ouder. Ze zitten in groepjes, houden een avondje onder vrienden. Het bier vloeit rijkelijk, de sfeer is gemoedelijk. Ik voel me een beetje een vreemde eend in de bijt maar niemand die naar me kijkt.
Wanneer ik wat dichter bij het podium ga staan zie ik een bekende, een man die de actie voor de banken van Brussel Noord steunde. “Dat is lang geleden,” zegt hij. Het is geleden van de eerste keer dat ik hem zag, bijna een jaar geleden. Ik zie hem nog maar voor de tweede keer in mijn leven. Ik lach. We klinken de glazen. Daarna richt hij zich weer tot zijn vrienden, en de muziek.
Naast me staat een man die op Tommy Wieringa lijkt. We lachen even naar elkaar. Het is meer een blik van wederzijds genieten van de muziek. Deze twee zangers-gitaristen vormen zo’n perfect op elkaar ingespeeld en aanstekelijk duo. Een plezier om naar te kijken en te luisteren.
Ik tel snel, er zijn een vijftigtal mannen en een tiental vrouwen in het café. Overwegend witte mannen, hoewel blues van oorsprong zwarte muziek is. Net op dat moment komen twee zwarte vrouwen binnen. Enthousiast maken ze foto’s van de muzikanten. Een Aziatische vrouw begint te dansen.
In de pauze zie ik op mijn telefoon de Nederlandse verkiezingsuitslagen. Mijn Nederlandse neef en zijn vrouw schrijven dat ze naar België willen emigreren. Ik weet niet of het hier beter is. Maar ik weet dat ik hen hier nu bij mij zou willen flitsen. Om hen een knuffel te geven en samen de muziek te beleven. Zij spelen allebei Ierse folk.
Na het zien van de electorale onheilsberichten ben ik blij vanavond mijn eclectische zin te hebben gedaan. Van de Turkse pianiste naar het Belgische bluesduo. Ergens zijn, in de buitenwereld, er zijn, met en voor anderen. Voor de muzikanten die hun hart en ziel uit hun lijf spelen. Voor de cafébaas die hen uitnodigde. Voor mezelf en de andere liefhebbers van muziek. Een eeuwenoud plezier dat mensen verenigt.
Morgenvroeg moet ik lesgeven, ik mag niet te lang meer blijven. Maar de bisnummers blijven komen en het lijkt of de muzikanten steeds beter in vorm raken en er qua intensiteit nog een schepje bovenop doen. We gaan morgen liedjes zingen op school. Het zal wel geen kwaad kunnen wat minder te slapen. Iets voor twaalf bedanken de muzikanten ons voor de mooie avond – en wij hen.
Ik wandel naar buiten, onder een boog met kerstverlichting door. Richting voetgangerszone. Daar liggen zoveel daklozen te slapen. Op matrassen, met meerdere dekens over hen heen. Volgens mij kan het aantal dekens voor winterse buitenslapers nooit toereikend zijn. Zo schrijnend en in schril contrast met de kerstlichtjes en de gezellige sfeer waarin ik zoëven nog vertoefde.
Ik merk dat ik aan het neuriën ben. Geen blues. Een andere melodie die zich veel dieper in mijn hoofd heeft genesteld.
Quba.
Deze bijdrage van Tanja Wentzel verscheen eerder op haar persoonlijke blog De rode valies. Verhalen uit Brussel.