Het is een mooie zomerdag op een plein in Brussel, en plots staat er een Syrische vrouw voor mij. Ik benader haar omdat schoonheid en Syrië voor mij niet samengaan, en vraag haar hoe het mogelijk is dat ze zo mooi is. Ze zegt dat ze zich dat ook afvraagt. Ze vraagt mij later in het restaurant: ‘Wil je met me trouwen? Maar praat eerst met mijn vader’.
Haar vader benadert mij. We zetten ons in het rokershoekje op de straat van het restaurant. Hij is een man van vóór de revolutie. Hij was heel vriendelijk tegen mij. Hij zei dat hij gewoon eens wilde horen hoe goed mijn Arabisch is. Hij zegt :‘Tja, ik hoor het, je bent al lang uit roulatie’.
De vrouw ging regelmatig naar Latakia, maar wist niet wat haar vader deed. Zoals zo vaak. Toch gingen we op zoek naar de vrede tussen ons en de glazen en de borden. Oneliners zoals ‘onze wereld speelt zich ‘s nachts af’, ‘ik kan nog altijd niet slapen van uw wereld’ of ‘hoe lang gaan we dit nog volhouden, het is nu 13 jaar’. Hoe meer we het konden verdraaien, hoe langer we konden praten. Want zij was op dat moment eigenlijk aan het werk in een restaurant.
Ik vond opeens een bondgenoot in de vijand. Omdat we beide kinderen waren die te vroeg met oorlog zijn geconfronteerd. Haar lijden is vergelijkbaar met het mijne. Dat zijn vredestichtende woorden, maar niet genoeg. Ik zal mijn leven nooit aan Syrië toevertrouwen.
Trouwen met zo’n vrouw kan betekenen dat haar vader alles over je te weten komt en die generatie zit hier dieper in de oorlog dan de onze. Een ander probleem van met een Syrische te trouwen kan zijn dat je naar het leger moet zoals elke Syriër.