
Als ik in het dorp waar ik mijn jeugd doorbracht van de bus stap, komt de geur van lente, zomer of herfst me tegemoet. Een subtiele geur, maar sterker dan in om het even welke omgeving met te veel beton. En zó anders dan op elke andere landelijke plaats waar ik van de bus stap, dat ik alleen kan besluiten dat ook nostalgie een eigen geur heeft, die thuiskomen – want dat is het toch nog altijd een beetje – daar zo speciaal maakt. Alsof je alleen in je ouderlijke huis onder lakens kan duiken, die naar het seizoen ruiken waarin ze in de tuin hingen uit te waaien.

Mijn eigen thuis ruikt anders. De traphal naar de wiet van de buren op het gelijkvloers, naar grootmoeders traditionele keuken, naar ‘vers gepoetst’ soms ook. Achter mijn voordeur vertelt de geur me dan weer dat de ramen even open moeten.
Thuiskomen, dat doe je niet alleen in je woonst, het begint bij je aankomst in de stad. Bij het stukje tussen het station en de tramhalte bijvoorbeeld. Ruik je het al?

Op vakantie gebeurt het weleens dat plots een gevoel van herkenning me overvalt. De geur van thuis, van Brussel, zomaar in een ander land of ver continent. Meestal is dat een vage geur, niet ‘the real deal’, want ‘nothing smells like home’. Of laat ons zeggen: nergens lijken inwoners en bezoekers van een stad zo weinig collectieve liefde voor een plaats te hebben, dan in Brussel. Die incontinente stad, waar kleine Jan en grote Piet, van waar in Brussel, Vlaanderen of Wallonië of ver daarbuiten ze ook komen, in de marge levend of politicus, hun kleine heer blijkbaar niet kunnen bedwingen. Hun blaas begeeft het plots, of een of andere vreemde goesting ontstaat om tegen een gevel te sproeien. Spreek je hen erop aan, dan krijg je op z’n minst een blik toebedeeld die je de keer nadien je mond doet houden. Dat hen dat in andere steden beter lukt, ruik je zo.
Neen, de sigaretten- en chocoladefabrieken zorgen al lang niet meer voor de luxegeur die je van het centrum van Europa zou verwachten. En ook de geur van friet en Luikse wafels, ruik ik al lang niet meer.
Die incontinente stad, waar kleine Jan en grote Piet, van waar in Brussel, Vlaanderen of Wallonië of ver daarbuiten ze ook komen, in de marge levend of politicus, hun kleine heer blijkbaar niet kunnen bedwingen.
Toen ik een aantal jaar geleden na lange tijd terug voet in een Brussels station zette, kwam ik een man tegen die op de vuilnisbak zat met zijn broek op zijn knieën. Die van het restafval – want die heeft het makkelijkste gat. Ik besloot dat het tafereel, naast wansmakelijk, ook nog een teken van menselijke waardigheid in zich had. De kak zat bij deze dan toch in een zakje en lag niet zomaar op de grond.
Niet zo lang geleden liep een oude vrouw in een lange rok traag het Muntplein over. Voor Muntpunt hield ze halt, op een arbitraire plaats. Met mijn boek in de hand naar buiten starend, viel mijn blik op haar. Waarom stond ze daar? Een straal liep onder haar rok naar beneden. In volle stadsdrukte en toch zeer discreet. Ze stond boven een rioolputje. Het deed me denken aan een tafereel uit de tijd toen ik in de Brabantwijk werkte, bijna 20 jaar geleden. Iemand vertelde me dat een groot deel van de huizen daar toen nog geen sanitair had…

Maar terug naar dat gevoel van herkenning. Ik begon doorheen de jaren te merken, dat dat me soms overvalt, waar ter wereld ik ook ben. Heerlijke herkenning, gevolgd door weerzin. Zo’n beetje zoals die keer dat een kind op de grabbelpas me op de bus in de nek kotste. Mijn indoezelen werd eerst lichtjes aangenamer door een onverwacht warm gevoel, waarna de geur me uit mijn knikkebollen haalde en ik niet kon wachten tot ik thuis in de douche kon.
Dat moment, waarop je beseft dat de wansmakelijke geur van ammoniak en pis met te veel koffie of bier in, je een gevoel van ‘thuis’ begint te geven, en pas daarna wordt gevolgd door afkeer, is het moment waarop je weet, dat het te ver is gekomen.
Om de vergelijking te maken. Het is niet dat de lege, met graffiti vol getagde, overwelfde gangen aan het metrostation bij het centraal station in de hoofdstad van Bulgarije – waar ik tien dagen geleden was – naar bloeiende jasmijn ruiken, maar alvast ook niet naar verse ochtendpis.
Tijuana – toch ook niet de stad van rozengeur en maneschijn – vertelde me een paar maanden geleden hetzelfde.
Parijs ….
En vandaag Rotterdam. Ook hier loop ik niet, zoals van het Zuidstation naar tram 81, van het station naar het openbaar vervoer, te kokhalzen van de stroompjes pis onder mijn schoenzolen.

Vuil trekt vuil aan, die wildplasmentaliteit mag op de schop. Dat het ook qua infrastructuur en beleid anders kan, daarvoor hoef je niet zo ver te reizen. Gent: gratis toiletten. Onderhouden en bemand dan nog op de koop toe (of toch toen ik er gebruik van maakte).
En iets verder weg, bij de zogenaamd gelukkigste mensen van Europa, in Finland, vind je in de middle of nowhere bij het wandelen zelfs propere droogtoiletten met wc-papier en al. Alles om de natuur te ontlasten van onze ontlasting.
Dat moment, waarop je beseft dat de wansmakelijke geur van ammoniak en pis met teveel koffie of bier in, je een gevoel van ‘thuis’ begint te geven, en pas daarna wordt gevolgd door afkeer, is het moment waarop je weet, dat het te ver is gekomen.
Het kost misschien wat, maar het brengt zo veel voordelen en het bespaart alvast liters water, javel, verdoezelende geurtjes en poetspersoneel.
Dus vraag ik me geregeld af waarom het in de Brusselse gemeenten niet kan: toiletten op verschillende plaatsen, waar je 24/7, gratis, proper, veilig en bemand, een plasje kan doen (als ze al bestaan voldoen ze niet aan die criteria). Of openbare gebouwen of cafés die hun toilet ter beschikking stellen en daarvoor jaarlijks een contract met de overheid afsluiten. Dat netwerk van ‘gastvrije toiletten’, zo vertelde een vriend me, bestaat blijkbaar, maar óf het is niet voldoende uitgebouwd, (en) óf niet bekend (en) óf de alomtegenwoordigheid van zeikparfum blijft te uitnodigend fluisteren:
‘Iedereen doet dat hier, in Brussel kan dat, ook jij mag dat, wees op je gemak, welkom in die incontinente stad’.
*PS Aan de persoon die regelmatig in onze voortuin iets achterlaat onder een blaadje krantenpapier, wil je dat voorlopig in een zakje in de vuilnisbak poneren?

© Sarah Louisa Kato