Categorieën
Brussel Persoonlijk

De mensensteen

Het gaat best goed met me hier in Brussel, bedankt om het te vragen. Ik geniet van de stad en de normale gang van zaken. Toch heb ik iets bijzonders meegemaakt dat ik met u wil delen.

Ik ben zopas verhuisd naar een nieuw gebouw aan het einde van de Antoine Dansaertstraat, alwaar ik me heb ingegraven op de vijfde etage. Dichtbij het kanaal. Tussen asfalt, roet, slootwater en neon, de vier elementen van de hoofdstad. Het appartement deel ik met anderen, aangename en propere anderen. Maar mijn kamer ruimt zich zelden op; we hebben het druk, druk.

Ik rond mijn diploma af, dit jaar voor echt. Daarna zal ik opnieuw naar werk zoeken. En weer gedichten publiceren. Dat zijn node beloftes die ik mezelf hardop maak, elke keer wanneer ik de smalle spiegel naast het toilet passeer. Ik wil eigenlijk helemaal niet werken. Ik wil bloot zijn en uit het zolderraam hangen. Tijd hebben voor gedichten is dan weer een troost.

Verder hield ik me de voorbije weken tussen het schoolwerk bezig met kijken naar hoe het spinnenweb vlak boven mijn bed zich ophoopte. Als ik nu diep uitadem, gaat het rag reeds rustig trillen. Ik volg het arachnoïde ecosysteem op de voet, gelegen op mijn rug.

Eerste observatie: er is een wisselsysteem voor de vliegen in het web, als er een nieuw insect zich vast vliegt, valt er elders weer een ander uit. Het aantal vliegen blijft relatief constant. Voor het slapen gaan kan ik er naar staren tot ik murw word. Het is theater, en soms vallen er gewonden.

Tweede observatie: ik word mettertijd wakker met steeds meer weefsel in mijn oren. Laatst liep ik voorbij de vrouw met haar rolbaar winkeltje op de hoek van de straat. Het kon vroeg op de middag of laat in de avond zijn. De vrouw was zoals steeds gewikkeld in een bevlekte, brokaten mantel en droeg twee kleurrijke pashmina-sjalen. De dikke kleuren en bloemige patronen wisselden elkaar organisch af. Altijd als ze draait, of snel beweegt om bijvoorbeeld haar lange sigaretten op te rapen, waait er een geur van appelsien door heel de wijk. Die dag bleef het niet bij een knik of een passieve passage, maar hield ze me plots bij de arm. Ze keek recht door me, en legde een koele, platte steen in mijn hand: De Mensensteen.

‘Deze steen straalt een soort energie uit die kwalijk is voor mensen,’ lispelde ze.

‘Dat is dan een bijzonder onpraktische steen om bij te hebben,’ bevestigde ik haar redelijk hautain terwijl ik me zachtjes probeerde losmaken uit haar koude handen. Ik was namelijk druk bezig met onderweg te zijn. Maar op het moment dat ik mijn linkerarm vrijmaakte uit haar grip, nam ze alweer soepel mijn rechterarm vast. En even moeiteloos verplaatste ze haar handen opnieuw naar mijn linkerarm, toen ik mijn rechterarm naderhand had losgeweekt. Héél vervelend. Het verbeeldde een onbestemde ontmoetingsdans tussen vreemden die elkaar elke dag zien, maar nooit spreken. Trekken en afstoten, maar dan tussen totaal verschillende magneten. De één was een blinkende ferromagneet uit nikkel en de ander voelde zich bijzonder ongemakkelijk en wilde weer verder. Begrijp me niet verkeerd, ik sta doorgaans open voor elke nieuwe kennismaking, maar bij al te vroege fysicaliteit geef ik gas terug. Daar moet ik eerst zeker genoeg voor zijn dat ik niet opnieuw iets besmettelijks oploop.

Al bij al had ik door deze ontmoeting de tijd gekregen om de vrouw eens grondig te kunnen bekijken van dichtbij. Ze zag er in principe bijzonder krachtig uit, maar die kracht ging verscholen onder een aantal laagjes verleptheid. Je ne sais quoi, quoi. Ik werd er in feite even droevig van. Een bepaald proces in haar lichaam was tegen haar wil versneld. Of beter: ze werd afgeremd. Tussen haar windels door, kon ik in haar ogen een duidelijk verdriet waarnemen. Dus in een poging om deze ongemakkelijke interactie zo snel mogelijk te beëindigen, omklemde ik de steen met beide handen en nam hem in ontvangst. Ik ben toch niet bijgelovig. Haar handen verslapten rond mijn vleugels en ze knikte richting de tegels, de muren en andere mensen die ons negeerden. Ze waaide me kordaat weg. Tevreden misschien.

Ik kom tot de kern van dit verhaal; sinds ik deze steen in mijn bezit heb, ben ik al twee keer doodgegaan. Maar ik ben ook heropgestaan.

De eerste keer dat ik stierf was door de handen van twee Russische spionnen. Ik zag ze in een hoekje zitten in een Ierse pub nabij het Beursplein. Ze hielden me die avond in de gaten, en ik hen. Tijdens mijn toiletbezoek hadden ze iets in mijn drinken gedaan. Terwijl ik begon weg te draaien, was ik nog naar hun tafel gesloft en had ze gezegd: ‘Jullie hebben jullie van glas vergist, ik denk dat ik niet ben wie jullie denken dat ik ben.’

Maar ze antwoordden me schouderophalend: ‘ga slapen, kleine poëet,’ in foutloos Russisch nota bene, ‘je ziet er veel te moe uit.

Ik verstond hen gedurende een vingerknip, en smakte daarna sierlijk mijn slaap tegen hun Ierse eiken tafelblad.

Ik werd twee dagen later wakker in bed met hoofdpijn. Mijn voeten waren volledig ingepakt met rag, dikke skibotten van spinnenweb. Voor de rest was ik naakt. Door het zolderraam waaiden sigarettenrook en een hint van appelsien naar binnen.

Van mijn tweede dood en wedergeboorte heb ik meer onthouden.

Share