De vrouw naast mij barst in lachen uit. We zitten aan het Zuidstation in Brussel naast elkaar en we wachten op tram 83 richting Montgomery, die binnen 1 minuut aankomt. Ik kijk naar haar, zij voelt het en kijkt ook naar mij.
Ze vertelt me dat ze gelukkig wordt van de vrouw aan de overkant van de tramsporen die zingt, danst en glimlacht naar iedereen die haar voorbij loopt. Zonder alcohol, eenvoudigweg blij op zichzelf en in het moment. Ze zegt dat deze vrouw buiten op straat slaapt. Maar dat als we nu allemaal zouden omkomen door een of andere storm, chemische aanval of ijstijd, zij deze wereld gelukkig verlaat. En velen van ons niet. Ze vertelt dat haar dochter van 14 dit had moeten zien en dat ze een beetje speciaal is. Gelukkig maar.
Ze kent ook een verhaal over een rijke man die op een zeker moment in zijn leven zulke stukjes schoonheid van andere mensen gewaar werd en daarom besloot boeddhist te worden. Ze vertelt dat we meerdere levens hebben en dat we niet in ons verleden gevangen mogen blijven zitten. Dat we het een plek moeten geven en dan naar onze toekomst horen te kijken. Ze drukt uit wat ik de laatste dagen ervaar en waar ik voor kies.
Ik moet er al uit aan de halte Koningslaan, zij rijdt nog wat verder mee. Ik geef haar een hand en zij wenst mij nog veel geluk. Ze zegt dat ik een aardige glimlach en iets kunstig over mij heb. Ik bedank haar en ben benieuwd naar waarom ze dat laatste zei. “Omdat jij veel absorbeert. Teken of schilder jij misschien?” “Ik schrijf heel graag”. En waarschijnlijk ook iets over deze ontmoeting, over uw glimlach en de gedachte die erachter zat, denk ik, terwijl ik opgewarmd de tram uitstap. (Jill Marchant)