Doodlopende steegjes, Brussel telt er wel wat. Vaak is het niet meer dan een smal gangetje dat uitloopt op een deur. Als je geluk hebt, hangt er nog een uithangbord aan de staatkant dat je duidelijk maakt waar je terechtkomt als je het gangetje doorloopt.
In de buurt van de Sint-Niklaaskerk heb je er zo eentje. Voor je er erg in hebt, ben je er voorbij. De verlokking van de uitstalramen in de winkelstraat zal er wel wat mee te maken hebben. Zelfs de beeltenis van een vogel in het trottoir weerhoudt je er niet van om het onafgesloten boogvormig poortje links te laten liggen. Vind je toch wat je zoekt, dan sta je al snel in de gelagzaal van La Becasse. Een imposante houten trap valt op. Een dik touw verhindert om naar boven te gaan. Enkel als er gestorven is wordt de verdieping gebruikt, stel ik me voor. Op de benedenverdieping staan er over de hele ruimte tafels en stoelen in rijen, kort op elkaar. Het kan er wel druk worden, want de zaak wordt door groepen toeristen en andere buitenlandse bezoekers aangedaan.
Ik ging er eens langs in de vooravond. Er was niemand en de stilte heerste. De stad leek ver en je kon je wel op een Bourgondisch platteland wanen. Op een van de banken langs de lambrisering aan de raamloze muren gezeten wacht je dan tot er vanuit een hoek van de zaal iemand achter de smalle toog verschijnt. De vrouw roept er dan een kind bij om die vreemde snuiter te komen bekijken. Zelfs de forse man in bleke, glimmende voorschoot laat zijn neus zien. Achter de toog staan grijze stenen kruiken met eenvoudige, blauwe motieven beschilderd. Een van de kleinere wordt gebruikt om het bestelde bier aan te brengen. Een troebel en schuimloos brouwsel is het. Het smaakt zoet en wat flets. Bij mij gaat het er wel in, die lambiek.