Het was het jaar van de kroon. De kroon op het harde werk. Want werken in coronatijden is extra hard werken, of het nu thuis is met kwetterend spelende, jengelende en/of ruziemakende kinderen in de buurt, of op verplaatsing in een setting waar corona ook voortdurend op de loer ligt. Het was vooral het jaar van de kroon op het geduld.
Nooit werd er zoveel gevraagd van een gemeenschap. En deze gemeenschap was er een van wereldgrootte. We moesten op afstand van elkaar blijven, we mochten bijna niet buitenkomen, we moesten onze gewoontes achterwege laten, onze aandrang bevechten om elkaar een hand te geven, elkaar op te zoeken, elkaar te knuffelen. We leerden onze handen veelvuldig te wassen, te ontsmetten.
Allemaal werden we alcoholverslaafden, om de zoveel meter prijkte er een flesje waar je het goedje uit mocht pompen. Allemaal werden we kampioen in het alléén winkelen en onze kar in een recordtempo vol gooien voor minstens een week overleven. Als we al het geluk hadden voldoende geld op onze rekening te hebben…
Bij het verlaten van onze woning moesten we een masker achter onze oren spannen, onze bril dampte dan direct aan en we kregen het benauwd. Maar dat verbeterde gaandeweg. We leerden hoe we deze zaken konden vermijden. Op den duur wende het om mensen met een mondmasker te zien. Het werden eerder uitzonderingen die er géén op hadden en die wezen we terecht want we wilden deze miserie zo spoedig mogelijk achter de rug hebben.
Het duurt nu al zolang. Gisteren heb ik voor het eerst gezoomd. Ik ben overstag gegaan. Tot hiertoe had ik het afgehouden want ik had er geen tijd voor en nog minder goesting. Maar ik miste mijn koorgenoten en blijkbaar genoten zij af en toe ervan elkaar als minimensjes op een scherm te zien. Enkel hoofdjes die babbelden.
Ik heb het al moeilijk om in een café in groep te zitten en een gesprek te volgen, laat staan te voeren. Ik ben meer een persoon van één-op-één-contact. Niet dat ik exclusieve aandacht wil (hoewel…) maar het begint vaak te rommelen in mijn hoofd als verschillende mensen door elkaar praten. Ik kan den draad dan niet vinden en weet niet waar ik geacht word op in te gaan, wat te kiezen. Bon, ik heb er grotendeels het zwijgen toe gedaan, de commentaren op mijn hoofddeksel -mijn oude paarse baret kwam me goed van pas om mijn coronatooi te verbergen- met een veelzeggende smile gecapteerd en af en toe geknikt.
Toen na een half uur de laatste 10 minuten van de ‘conferentie’ ingingen kon ik er niet aan weerstaan mijn ondertussen zwaarwegende hoofd te ondersteunen met een hand, hetgeen overkwam als een zeer verveelde pose (je ziet jezelf ook in de mozaïek van deelnemers). Sorry, zanggenootjes, ik zie jullie graag maar geef mij maar de liveversie na het zingen met een goed biertje in de hand aan den toog van onze repetitieruimte!
We gaan nog wat geduld hebben en weldra staan we weer vierstemmig mooie klanken voort te brengen in ons aller Leirekencafé, op maandagavond als het enkel voor ons koor open is. We zullen glazen heffend en klinkend ons drinklied zingen, dat nu meer dan ooit toepasselijk is: “Le bon vin nous a rendu gais, chantons, oublions nos peines, chantons!” Weldra, als we weer onbekommerd samen mogen zijn en vrij dicht bij elkaar samen mogen zingen! Want er komen betere tijden.
Mattie Billen schreef deze tekst voor de blog Pierewit.