Na het donsdeken, het warme water, een wolk Homme Idéal en het aantrekken van katoen en wol en jeans en leer en stof, doe ik Spikey de leiband om en zoek ik de sleutels en de kakzakjes om de eerste keer van binnen naar buiten te gaan. Van bruine warme donzige cirkelvormige rode stilte naar grijze frisse kilheid waardoor het bloed gaat stromen en de nacht samengevat en opgeruimd kan worden. Tot straks poepie echoot tot straks schat.
Spikey hypnotiseert de deur, de ogen gericht op het komende avontuur. Bij de minste opening van de deur steekt hij zijn snuit ertussen om de deur mee naar rechts te duwen en weg te glippen naar de gang. Boven op de trap kijkt hij nog even op om dan als een razende de trap af te rennen. Twee deuren later staan we op straat. Ik open de eerste deur en als bij een sluis worden we stilletjes de buitenwereld gewaar. Het temperatuurverschil is verfrissend. De buitengeur komt me tegemoet. Ik open de laatste deur en het licht verblindt me.
De eerste wandeling van de dag, zo rond kwart voor zeven, doet me denken aan een spel uit mijn jeugd, waarbij je even de kamer verlaat en bij terugkomst moet raden welk voorwerp er werd weggenomen, of verplaatst of werd toegevoegd, of zoiets. In Brussel wordt er ’s nachts altijd wel ergens gekotst en kan je er ook gif op innemen dat er een winkelraam is gesneuveld. Bergjes maaginhoud en glazen spinnenwebben zijn dus gediskwalificeerd.
Spikey heeft geen opwarming nodig. De nagels van zijn pootjes op het voetpad geven het ritme aan. Als de bus uit Speed gaat hij eeuwig door.
Bij de Sint-Katelijnekerk zie ik het al, ik heb gewonnen en wijs naar stilleven 9. Het gevulde paar schoenen staat in de hoek achter de eerste steunbeer aan de rechterzijde van de kerk, de vuile kant. Op de 2 meter brede groene loper rond de kerk heb ik de laatste jaren al zoveel troep gezien dat ik er een museum mee zou kunnen volzetten: lege sigarettendoosjes, aanstekers in alle kleuren van de regenboog, lege flessen en blikjes, uitgeleefde handtassen en portefeuilles met gaten waar enkel het geld werd uitgehaald, tenten, kledingstukken, kartonnen bedjes, foto’s enzovoort en stoelgang, in alle vormen, geuren en kleuren maar nooit gepresenteerd als bij dit topstuk: zweterig antislipzwart, verzadigd bruin, 4 velcro’s en dit alles afgewerkt met suikerwitte parels en een gebruikt zakdoekje voor contrast. Dit is het, dit moet achter kogelwerend glas, dit is de Mona Lisa van mijn museum.
Begeleid op de tonen van rubber op kasseien en sirenes lopen we naar de Begijnhofkerk, het opkomende licht achterna.
De rode draad in dit verhaal is de zon die steeds wegglijdt uit elke straat, niet zonder eerst elk huis te hebben aangeraakt bij wijze van ochtendgroet, als blijk dat er iemand aan je denkt.
Bij het openen van de voordeur werd ik verblind door de weerkaatsing van de zon op het raam van een van de appartementen aan de overkant. De afdruk van de zon op de muren is minder fel, als het zacht zoemende licht van een diaprojector op het doek nog voor de eerste dia er wordt ingestoken.
Ik droom van water, koffie, yoghurt, aardbeien, meloen, blauwe bessen, granola en honing.
Loopt er nu iemand rond in Brussel op blote voeten? Ik herinner me een droom. Bij gerommel op de gang open ik de deur en komen er twee immense monsters met een rotvaart binnengezwommen/gelopen. Zeekoeien op poten of grommende viswolven aan de heup tot elkaar veroordeeld. Via de rechtermuur schieten ze razendsnel door de gang, alle meubels op hun weg versplinterend, dan de woonkamer, de slaapkamer en ten slotte terug door de gang. Waar is Spikey? Aangezien de deur nog open is, glibberen ze verbazingwekkend makkelijk terug naar buiten. Verbijsterd kijk ik naar de natrillende zeeblubber op de muren en deuren die getuigt van hun aanwezigheid. Dit is echt. Nog niet bekomen van deze nooit dieper gevoelde angst kom ik er achter dat ze er nog steeds zijn, onvermoeid rondcirkelend. Volgens mij zijn ze nooit weggegaan of ben ik nooit wakker geworden.
Vanaf de Kastanjeboomstraat zie ik achter de Seringstraat, die nog ligt te slapen, de zon die het Begijnhofplein reeds verwarmt.
De ochtendster kleurt de rechterhoek van het hoofdgebouw van Pacheco warm roze, als een punt uit een frambozenvanilletaart.
Op het verhoogde graspleintje voor het monument voor de oorlogsduiven liggen er duivenpluimpjes in halve cirkels achter elkaar, als de plattegrond van zitjes in de opera.
Met elke stap voel ik dat de nachtfeeën goed werk hebben verricht: de harde schijf werd leeggemaakt, de neus- en oorholten werden vrijgemaakt, de oogbollen opgeblonken, frisgewassen huidsprieten en smaakpapillen voor zoet, zout, zuur en bitter en werden mijn gevoelens met een anti-virusprogramma ontdaan van een paar vooroordelen.
De zon verjaagt het laatste restje slaap, klimt naar boven en verlicht deze kant van de aarde.
Zonder gewoontes loop ik de trap op.
Boven op de trap merkt Spikey dat de voordeur reeds openstaat. Hij zet een versnelling hoger in en schiet als een pijl uit een boog naar zijn ijzeren eetbak: visbrokken.
Thomas Dielman schildert Brusselse stillevens. Ze hebben volgens de kunstenaar, die aan Sint-Katelijne woont, geen enkel doel buiten het feit dat een mooie compositie rust en troost kan bieden. Ze kunnen je even verwarmen en je eraan herinneren dat schoonheid overal te vinden is.