Ik check het uur van aankomst op de prikklok en bereken wat dat betekent voor het uur van vertrek vanavond. De badge gaat terug de jaszak in en ik open de deur naar de trappenhal. Om niet uit mijn flow te raken laat ik de lift links liggen. Het wachten op de lift, het zich afvragen of er iemand mee zal gaan, het eventuele ongemakkelijke ritje naar boven trekken me nooit aan. Het alternatief van de trap is eenvoudiger. In de onverlichte hal klim ik naar de overloop van de derde verdieping. Het is er kil en vochtig alsof er de hele nacht een raam heeft opengestaan.
Het is er nog stil. De dichte schaduwen geven de ruimte een eigenheid die me overdag ontgaat. Het licht verspreidt zich als een olievlek over het plafond en ik loop naar mijn L-vormig bureau dat aan 2 kanten verborgen ligt achter grijze archiefkasten van ongeveer anderhalve meter hoog. De 2 andere invalswegen zijn afgesloten met dunne houten wandjes die bovenaan afgewerkt zijn met sierlijk matglas, dezelfde die café-uitbaters gebruiken om hun buitenterrassen mee af te bakenen. De wanden zijn volgeplakt met zachtgele post-its waarop allerhande codes en wachtwoorden staan geschreven met een drukpotlood van Bic. Als ik op mijn bureaustoel zit, heb ik een eigen kantoor.
Er circuleert wind die ik herken. Warm en droog als uit een haardroger.
Met mijn rechterhand schuif ik de schouderriem van de loodzware voorgevormde rugzak van hetzelfde merk als mijn laptop van mijn rechterschouder. Door het lichtjes kantelen van mijn linkerschouder glijdt de rugzak naar de palm van mijn linkerhand. Handschoenen, sjaal, jas en muts worden opgestapeld op de archiefkast naast het gangpad. Het mondkapje is de kers op de taart.
Ik haal mijn laptop uit het laatste compartiment van de rugzak en leg hem met zorg op 2 pakken 100 % chloorvrij kwaliteitsprintpapier. Ik klap het scherm open, steek het kabeltje erin en breng het toestel onder mijn wijsvinger tot leven. Ik haal het toetsenbord uit de gele plastieken draagtas van Jumbo. Op de zak die al meer dan een half jaar standhoudt, staat ‘Hallo Jumbo’ en ‘Deze tas is gemaakt van 80 % gerecycled materiaal en is 100 % recyclebaar’. Ik typ mijn uniek bedrijfsnummer in, daarbij vergeet ik de numlocktoets niet en ik vul vervolgens mijn wachtwoord in, waarin de naam van Spikey verwerkt zit. Drie tellen later komt de screensaver met een zicht op de binnentuin van het psychiatrisch ziekenhuis van Vincent Van Gogh tevoorschijn. Eén tel later herhaalt dit zich in stereo op het scherm van de torencomputer, 10 centimeter links van de laptop. Wat mooi denk ik, 1 keer. De cockpit is klaar voor vertrek.
Ik doe mijn mondkapje om en loop naar de koffiehoek die uit één tafel bestaat. Ik pak de glazen kan van het koffiezetapparaat en de massieve thermoskan en loop er mee naar de toiletten, gelegen naast de lift, op zoek naar water. Terug in de koffiehoek giet ik het water in het reservoir en plaats de kan op de warmhoudplaat. Ik doe 5 scheppen gemalen koffie in een bamboe Aroma-filter van Melitta in de filterhouder en verplaats de schakelaar van O naar I. Op de Melitta-doos staat er 1 x 4 en ik vraag me af waarom. Er brandt een rood lichtje. De dag begint vorm te krijgen.
Verwachtingsvol klik ik de foto aan op het touchscreen van mijn smartphone die ik ongeveer een half uur geleden heb gemaakt op de weg naar hier. Ik adem de foto in. Op het groene podium danst ze, twee stappen verder, rekt ze zich alweer uit na een korte nacht, terwijl haar schaduw al haar eerste baantjes trekt in het zwembad met olympische afmetingen. Ja, ja en ja.
Ik zet de automatische doorschakeling van de druktoetstelefoon naar mijn bedrijfsgsm uit. Ik verbind mijn bedrijfsgsm met de elektriciteit via het USB-snoer en zoek de pincode in het groen kaftje. Ik check of collega’s mij al hebben trachten te bereiken via de chatfunctie van Teams, het online platform waarmee wij digitaal vergaderen. Ik hang de headset rond mijn nek en schuif het microstaafje reeds richting mijn mond. Ik open Outlook en zie de mails binnenstromen. Op de archiefkast ligt reeds post. Op het beeldscherm van mijn laptop klik ik MicroSip open, de applicatie waarmee collega’s mij met het nummer van de vaste telefoon kunnen bereiken via de computer. Ik ben aan.
Aarzelend gaat de muiscursor richting de laatst binnengekomen mail. De post-its maken lange schaduwen zoals de luifels doen op Venetiaanse palazzi. Een gasbelletje zwemt omhoog via de glazen wand en wordt onzichtbaar na het bereiken van het wateroppervlak. Mijn riem knelt. Het is tijd voor het leukste ochtendritueel. Ik ontwar me uit mijn kantoor. Ik hou van de rust en de overzichtelijkheid van het kleine kamertje. Het ruikt er nog maagdelijk fris. Zittend kijk ik op ooghoogte naar een tekening van een wc-borstel met de boodschap: ‘Deze borstel dient niet om de tanden te poetsen! Gelieve hem te gebruiken wanneer nodig. Merci.’ De geurdispenser rechtsboven in de hoek zucht en verspreidt een dennengeur die me doet denken aan skivakanties.
De koffie pruttelt. Ik giet de kan leeg in de thermoskan en met de pomphendel vul ik mijn mok met pikzwarte dampende koffie. Als beloning voor het toekomstige werk neem ik een snoepje OrangeMint van Rucola. Het doosje wenst me een zonnige ligweide. Ik plaats het terug in de bovenste schuif, naast AlpinFresh, LemonMint, Cranberry en Vlierbloesem. Nu moet ik echt beginnen en ik schuif de papieren en pen naar de kant. Het danseresje zet zich op mijn rechterschouder en knikt instemmend. Bonjour, zegt Greetje. Ik zie haar muts boven de archiefkast voorbij zweven. Goeiemorgen! En als we vandaag nu eens al het werk afmaken en er gewoon onze laatste werkdag ooit van maken, voegt ze eraan toe. De telefoon gaat. Het komt van mijn privé-toestel.
Thomas Dielman schildert Brusselse stillevens. Ze hebben volgens de kunstenaar, die aan Sint-Katelijne woont, geen enkel doel buiten het feit dat een mooie compositie rust en troost kan bieden. Ze kunnen je even verwarmen en je eraan herinneren dat schoonheid overal te vinden is.