Na de briljante ingeving van de vorst om het Koninklijk Park open te gooien, ontsproten aan de simpele gedachte: “Wie gaat dat hier gvd allemaal onderhouden?” rijpte eenzelfde gedachte bij de koning bij het aanschouwen van zijn onmetelijk optrekje op het Paleizenplein. Er was uiteraard personeel, daar niet van, maar gigantisch veel lege zalen die amper of nooit werden gebruikt, laat staan betreden.
Hij was te voet, Filip, het werd stilaan een vaste gewoonte van de rijpe vorst, getooid met klak en in sjofele kledij trok hij van het Noord- naar het Zuidstation, langs het Rogier, door de Adolphe Max tot aan het paleis. Zich tussen het gewone volk, het gepeupel mengen, sinds Filip het licht had gezien en van zijn paard gevallen, vielen er steeds meer schellen van zijn ogen.
Overal in zijn hoofdstad lag het schuim van deze aarde. Slapend op kartons, in portieken, bevend, smekend om een aalmoes. Aan de Pachecolaan een ellenlange rij van havelozen met ontredderde blikken. Kinderen zelfs, de vorst moest zijn tranen bedwingen. Iets had de koning getroffen bij een betoging, hij begreep het niet helemaal, een spandoek met daarop “Geef ons dan tenminste Panama Papers”. Vreemd.
Maar wat gebeurt er toch allemaal in mijn koninkrijk? En dat terwijl er zoveel plaats is in mijn paleis, kinderen die slapen, dehors!
Na een korte maar heftige woordenwisseling met zijn kabinetschef en andere leden van de hofhouding, was hij meer dan ooit vastbesloten. “Ouvrez les portes!”.
Het is simpel. Buiten slaapt de wereld, de winter staat voor de deur, mensen verkommeren in de straten van deze stad en ik zit hier, moederziel alleen, in mijn godbetert tweede paleis begot. “Deuren open!”, herhaalde de vorst. Wie is hier de man in huis?
En zo geschiedde. Filip De Goede hield een paar vertrekken in een zijvleugel om ontslagnemende ministers of formateurs te ontvangen.
Buitenlandse gasten werden sowieso ontvangen op het Egmontpaleis. De Gestelde Lichamen kunnen op hun eigen poten staan, de naam zegt het zelf.
Aan het hof sprak iedereen hem tegen, maar het volk droeg hem op handen. De Moor kookte over. “Hou die man tegen!”, krijste de staatssecretaris. Het aanzuigeffect gaat gigantisch zijn. Ze zag al voor zich de buitenlandse kranten: “Staatssecretaris in haar blootje gezet door de vorst. Belgische koning stelt vorstelijk gebaar tegenover mensen zonder papieren.”
Met honderdduizenden zag ze hen al arriveren in Blankenberge en De Panne, overvolle treinen uit Kiev, Zaventem werd overrompeld vanuit Kaboel, Kinshasa of Damascus. Doe iets, riep ze nog vergeefs.
Filip wuifde het grootmoedig weg.
Stel, er landen Marsmannetjes, ze zouden nooit iets begrijpen van de menselijke staat. Straten vol hongerige stakkerds, naast een megagroot verwarmd leeg paleis. Marsmannetjes zouden dit gebaar vanzelfsprekend vinden.
Voortaan geschiedt de inschrijving van de sans-papiers aan het Paleizenplein. Tekort aan opvangplaatsen? Meteen gefikst. De vorst liet terstond bedden aanrukken en voorlopige douches. Klasjes voor de kinderen. De tuin werd een speeltuin. Papieren? Laat ze bijdrukken gvd, wat hem betrof, mocht het papier uit Panama komen.
Zo gewoon, dacht de vorst vergenoegd, zo eenvoudig kan de wereld soms zijn. En als er met hem werd gelachen om zo’n simpele gedachte, hij schudde het alweer van zijn gat. Deze visionaire vorst blijft geschiedenis schrijven. Het is nog maar een bescheiden begin.
William Deraedt