Categorieën
Kunst

De verkeerde kant

Tegen de binnenwand van Thierry’s oogleden wordt er vuurwerk geprojecteerd. Heldere kleuren oceaanblauw, fel napelsgeel, kersenrood, rose de Parme, lila en vaal olijfgroen die hij wil vasthouden en voelen. Vanaf het moment dat hij ze benoemt, verdwijnen ze. Thierry verlangt naar Italië. De golven van de Ligurische zee die gebroken worden door rotsen als kristal. Achter het fonkelende vuurwerk spatten er kleurige huizen op de kliffen. 

Zuidstaat (c) Thomas Dielman

De klink van de voordeur gaf makkelijker mee wanneer Thierry gisterenavond terugkwam van de avondwandeling met Spikey. Hij sluit de deur en bevrijdt Spikey uit zijn wandeltuigje, hij draait de sleutel twee keer links in het slot en verplaatst de kierstandhouder naar rechts. Het schemert in de gang. 

‘Kan je de gordijnen nog dichtdoen in de woonkamer?’, vraagt John die al in bed ligt, zijn handen boven het dekbed samengevouwen rond een boek. De slaapkamer baadt in het licht komende van een daglicht peertje aan het plafond en van twee witte lampkappen op nachttafeltjes aan weerszijden van het bed. Alles is wit, vanillegeel en mooi opgevouwen en in de kast gelegd. 

De lichten in de woonkamer zijn al uit. Het licht van de volle maan geeft de ruimte een grandeur die ze overdag niet heeft, alsof je net je smoking hebt aangetrokken. Het palet van wit naar zwart zonder extremen maakt alles overzichtelijker. De kleuren hebben zich teruggetrokken, de contouren van de dingen staan minder streng. Geen details die afleiden. Je weet dat de zetel rood overtrokken is, maar je ziet het niet. Spikey ligt al in zijn mandje, als een hoefijzer raken zijn voorpoten zijn achterpoten. 

Thierry kijkt de maan recht in de ogen en er valt hem een gesprek te binnen dat hij lichtjaren geleden gevoerd heeft met Irène, de overbuurvrouw. ‘Heb ik je ooit verteld over dat ongeluk in onze straat?’, steekt ze van wal. Ze articuleert haar woorden meer dan gewoonlijk. Ik knik ontkennend. ‘De broers heetten Jacques en Steven. We namen samen de tram naar de lagere school. Vanaf het middelbaar zijn we elkaar een beetje uit het oog verloren. De broers konden niet meer van elkaar verschillen. Steven was het zwarte schaap van de familie. Hij rookte joints, speelde gitaar, spijbelde en waste zijn haar niet. Jacques daarentegen was de belofte van het gezin en de oogappel van zijn moeder. Hij studeerde gemakkelijk en ging later naar de universiteit.’

Irène komt op dreef. Haar woorden klinken minder schel nu. ‘Op een vrijdagnacht is Steven omgekomen in een auto-ongeluk. De moeder van de jongens was ontroostbaar. Het was een ongelooflijke tragedie, maar iedereen was het erover eens dat als iemand vroeger zou moeten gaan dat het dan Steven moest zijn.’ Irène, die haar eigen woorden meestal als een dirigent begeleidt met haar handen, heeft haar handen deze keer diep in haar jaszakken verstopt.  

Jaren later kwam echter aan het licht dat Jacques niet de witte raaf was die iedereen erin had gezien. Het bleek dat hij van de foute kant was en dat hij zelfs optrad als travestiet in een dansclub enkele dorpen verder. Irène kijkt opzij, volgt Thierry haar nog? Hij knikt. 

‘Zo zie je maar.’ Nu ze het einde van haar verhaal kan overzien, vertraagt ze en proeft ze elk woord. ‘Ook God maakt fouten. Niet goed zijn huiswerk gemaakt. Het ongeluk was helemaal niet rechtvaardig. Van de twee broers had Steven het moeten redden.’ De stilte die hierop volgt voelt levendig aan. Met de vingers van haar rechterhand kamt ze Thierry’s haar. 

Thierry opent zijn ogen. Hij hoort snurkgeluiden komende uit het portiek van de bierwinkel op de hoek met de Steenstraat. Benny slaapt in de meest onnatuurlijke houding in zijn rolstoel. Het tafereel wordt omkaderd door een gigantisch glazen spinnenweb in het etalageraam waarop al een hele tijd een A4 hangt met in 3 talen niet aanraken, zoals in de zoo. 

Een opgetrokken knie en een onderarm die de foute kant opplooit alsof Benny vast is komen te zitten in lava zoals in Pompeï en nu uit de mal werd gedrukt. In het tumult is Benny zijn rechtervoet kwijtgeraakt. Een witte sportsok hangt van zijn knie doelloos te wapperen. In zijn schoot  een blikje Cara-pils, keurig rechtop gehouden in het kommetje van zijn vuurrode hand. 

Ondertussen loopt Kevin tussen de muien door van het koude vlakke zand naar bergjes mul zand ter hoogte van het casino van Oostende. Hij hoort het fluiten nog van het longdrinkglas met een restje gin-tonic dat hij zonet door de hemel slingerde, gevolgd door een luide knal, waarna de deeltjes glas onherkenbaar tussen de stenen van de golfbreker naar de bodem zakten. Enkele meeuwen krijsen, Herman van Veen poseert op een affiche, vuile wolken groeperen en drijven landinwaarts, hun zinnen gezet op de hoofdstad. 

Thierry houdt halt voor de Steenstraat. Zou papa Steven en Jacques gekend hebben? Zou iemand ze gekend hebben? Ik mag de Nederlandstalige brochures van Kevin niet vergeten en de Franstalige van Diane. Als Irène een boek leest, houdt ze tegelijkertijd haar leven in de gaten, tuurt ze met één oog over haar brilmontuur heen en gluurt ze de horizon af. Thierry ziet het nu voor zich, godverdomme, ze is steeds op zoek naar personages. Dat had ik moeten zeggen, stomme kut, lees toch gewoon je boek. Godverdomme, buldert Thierry opnieuw in zichzelf. Zijn onderbuik gromt en warmt zich op. 

Share