Er kwamen weer enkele oude vrienden uit het niets terug in mijn leven. Eén met het vliegtuig uit de jungle van Centraal-Amerika, één met de camionet uit de Vierwindenstraat. We zijn dus met drie, nummer vier zit in Congo.
Mijn eerste man sprong uit een camionet toen ik naar de Delhaize ging. Hij vroeg mij: ‘Wat is het woord dat je altijd zegt in het Arabisch?’ ‘Mofeed’ (nuttig), zeg ik! ‘Zeer correct’. Hij is Franco-Syriër, Franco omdat ik hem zo goed Frans leerde, maar hij praat met een Parijs accent. Hij zei ook: ‘Ik ben nu een echte Fransman’.
Ik was vergeten dat hij de man was waarmee ik tijdens onze ellenlange taaluitwisseling de grap had gemaakt dat we hij en/of ik van de geheime dienst was/waren. We zaten immer op enkele honderden meters van het huis waar ze Salah Abdeslam hadden opgepakt. Toen we afspraken, deden we een taaluitwisseling Frans-Arabisch en aten we mjedara (linzen, bulgur, gebakken ajuin en yoghurt), dat was de favoriete plat van de eerste kalief van Bagdad. Om het geheugen aan te scherpen: die van Saddam Hoessein was masgouf (of karper). En die van mij: filet de calamar – met een glas Barbancourt erbij (de bekendste Haïtiaanse rum) is dit opeens lambi (de Haïtiaanse zeeslak die geroosterd een delicatesse is)
De tweede man kwam met een belletje. Het was dan ook zeven jaar geleden. Hij was Zuid-Aziatische religies gaan bestuderen in de achtertuin van de VS. We hebben elkaar weer gevonden in een gemeenschappelijke passie voor India. We hebben niet dezelfde interesses in het land, maar voldoende om erover te praten. Samen discussieerden we over de Palestijnse boeddhisten die naar Noord-West-India gaan. Het gedacht dat er veel Zuid-Aziaten in het Nabije Oosten zitten is mij niet meer zo vreemd.
Daar is nummer vier natuurlijk niet mee bezig, want die zit nog in Congo. alhoewel ik dacht dat hij in Kathmandu zat. Hij zet er zich gewoon bij. Geeft zijn reisschema weer en vertrekt dan weer.