Menige Brusselaar heeft een haat-liefdeverhouding met zijn stad. Ze ergeren zich aan de verloedering, de afbraakpolitiek, het wanbestuur, de onveiligheid. Maar ze genieten evenzeer van de rijkdom aan talen en culturen, de culinaire geneugten en het uitgaansleven, het gevoel van vrijheid, de verborgen schoonheid. Welke Brusselse schrijver schreef over zijn stad het volgende?
In Brussel tasten talen elkaar af, ze tasten elkaar aan en vermengen en vermenigvuldigen zich. In Brussel eten wij elkanders eten, snuiven wij elkanders geuren op, horen wij elkanders gezangen en beginnen we elkanders wellust op te wekken. Brussel, de mengstad, die vernield wordt door witte heren in donkere pakken en vernieuwd door het kroost van donkere vrouwen in wit-satijnen gewaden. Dit is de stad van de onberekenbare eeuw die aanbreekt. In deze stad wil ik wonen en zwerven, wil ik drinken en ruiken en eten, zo gulzig als ik maar kan, in deze stad zing ik in al mijn talen en ik hoor hoe zij zingt in al haar andere talen. En bovenal, bovenal, in deze stad, in mijn lieve, kapotte, vertrouwde Brussel wil ik me steeds opnieuw niet thuis voelen.
Het citaat komt uit de tweede, herziene uitgave van Arm Brussel (2002) van Geert van Istendael. Het boek beschrijft de geschiedenis van Brussel, met veel aandacht voor Van Istendaels stokpaardjes taal, literatuur, architectuur en politiek, en is een erudiet, geëngageerd en persoonlijk stadsportret. Dit jaar publiceerde hij een biografietje over Manneke Pis. De Volkskrant wijdde jaren geleden een artikel aan Van Istendaels lieve, kapotte Brussel.