Zondagavond, het regent, het is kil, de herfst is eindelijk daar. Ik ga naar een concert. Als ik mijn kaartje niet maanden geleden al gekocht had, zou ik niet meer buitengaan.
Het was niet nodig het kaartje zo lang op voorhand te kopen. De zangeres die optreedt is nog onbekend. Dat ik vanavond op weg ben naar dit concert, dank ik aan het toeval. Ergens in de maand april hoorde ik de zangeres in een nieuwe koffiebar, waar ik op weg naar het Vossenplein toevallig voorbijkwam. Haar stem raakte me. De vriendelijke baristo liet me de mooie LP-hoes zien waar de zangeres in profiel, gekleed in een geel truitje tegen een gele achtergrond poseert. Ik was meteen verkocht.
Empire Builder van Laura Gibson verscheen bij Barsuk Records.
Als ik die zonnige zaterdagochtend in de lente niet langs die koffiebar was gepasseerd, zou ik op deze regenachtige zondagavond in de herfst gewoon thuisblijven, denk ik op de metro. Mocht ik ooit een roman schrijven, dan zal hij gaan over iemand die zijn leven door het toeval laat bepalen. Ze gaat in een café naar het toilet, ziet een telefoonnummer op de muur, belt ernaar, ontmoet iemand, ze ziet een bus voorbijrijden waarop een vacature staat, ze solliciteert voor die job, vindt nieuw werk waar ook weer van alles gebeurt, op een ochtend staat een camionette van een aannemer voor haar deur en ze besluit die aannemer te vragen haar huis te verbouwen, enzovoort, voortdurend neemt ze besluiten op basis van het toeval, ze heeft er een grenzeloos vertrouwen in maar is heel onbesuisd, zo gaat haar leven alle richtingen uit.
Het is niet zo makkelijk zo’n gegeven goed uit te werken, denk ik en dan merk ik dat mijn gedachtestroom een soundtrack heeft gekregen. Ik hoor een melancholisch gezang en een getrommel dat vanuit een zonniger wereld onder de evenaar lijkt te komen, het komt van de man aan de overkant van het gangpad. Hij zingt zachtjes voor zich uit en drumt op zijn dijen. Ik kijk weer luisterend voor me, het is aangrijpend, dan kijk ik weer naar de man. “C’est beau,” zeg ik. “Vous chantez dans un groupe?” Maar de metro maakt zoveel lawaai dat ik hem niet kan verstaan, ik sta recht en ga dichterbij staan, ik moet er toch bijna uit.
“Vous êtes musicienne?” vraagt hij. “Non, je suis écrivain.” En omdat dat me te zwaarwichtig klinkt, zeg ik: “J’écris des petites histoires sur des rencontres dans le métro”. “Dans quelle langue?” vraagt hij. “Néerlandais”. Hij zegt dat hij ook schrijft en muziek maakt, ik vraag of hij een site heeft. “Il est en construction”, antwoordt hij. Hij vraagt waar ik woon, in Jette, zeg ik. Hij kijkt me lief aan met zijn kleine, donkere, ronde ogen. Hij vraagt waar ik moet afstappen. “Botanique,” zeg ik. “Je vais à un concert.” “De qui?” “Laura Gibson, une chanteuse américaine peu connue», zeg ik en ben verbaasd over mijn openheid.
We zijn bijna bij Botanique. “Comment peut-on se revoir ?” vraagt hij. “Quoi ?” zeg ik. “Comment peut-on se revoir?” vraagt hij opnieuw. Ik haal mijn schouders op. Mocht ik het al willen, er is geen tijd meer om nog een telefoonnummer op een briefje te krabbelen. “Peut-être on se voit encore, par hasard”. Daar heeft hij vrede mee. We zijn in Botanique, de metrodeuren gaan open, “au revoir” zeg ik en stap uit. Op het perron hoor ik hem nog roepen: “Tot ziens!” – in het Nederlands.
Bovengronds voel ik hoe warm mijn hart is. Ik had het gesprek best nog even willen voortzetten. Het was gemoedelijk, alsof we elkaar al lang kenden. Was ik een personage in de roman die ik allicht nooit zal schrijven, dan was ik op de metro blijven zitten. Wie weet waar die koffie in de Marollen dan toe geleid had. Gelukkig ben ik verstandig. Het is wel altijd mogelijk dat ik hem nog eens tegenkom. Ik betwijfel of ik hem zal herkennen, ik denk van niet. Alleen als hij weer zingt.
Deze bijdrage verscheen eerder op de blog De rode valies. Verhalen uit Brussel.