Ik ben van B. naar A. gereisd, om een geliefde schrijver te parafraseren.
In B. ben ik al jaren thuis, in A. kom ik thuis bij mijn ouders.
Iedere keer als ik in A. kom, zijn er weer dingen veranderd.
Plekken zijn verdwenen, andere zijn plots uit de grond gerezen.
Zo sta ik op mijn wandeling ineens voor een heerlijk herenhuis.
Ik heb erover gelezen. Ik wist niet dat het hier was. In Hopland.
Het toeval bracht me hier.
Een nieuwe boekenwinkel annex wijnbar.
Ik kijk even bij de boeken beneden, ga dan naar de eerste verdieping.
Daar zie ik de geliefde schrijfster. Ze drinkt rode wijn.
Zou ze me herkennen van die keer op de trein?
Ik bestel een glas witte, een van de weinige glazen van deze maand.
‘Everytime we say goodbye’ zorgt voor verstilling.
Ik neem een tijdschrift uit het rekje op de marmeren schouw. Ik lees een artikel over een schilder – de nachtburgemeester van Oostende.
Rechts van me praat een koppel fluisterend, een beetje verderop werkt een jongeman met hipsterbaard op zijn laptop.
Links van me is de schrijfster in de weer met haar smartphone. Af en toe kucht zij eens. Haar kuchjes inspireren me.
Intussen speelt Dexter Gordon ‘A nightingale sang in Berkeley Square’.
De schrijfster staat recht en loopt naar de kassa. Flessen klingelen kwetsbaar in haar zwarte katoenen schoudertas. Te dun om zo zwaar te zijn. Haar bankkaart maakt biepjes in de betaalautomaat.
Deze bijdrage verscheen eerder op de blog De rode valies. Verhalen uit Brussel.